een
derde bijdrage in een serie doorwrochte analyses van de Intifada
de
Intifada in een beslissende fase
Sterke krachten van
buitenaf hebben zich opgesteld tegen de verwezenlijking van de
doelstelling van de tweede Intifada, namelijk een eind te maken aan
de Israelische bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van
Gaza. Daarbij heeft de opstand de beperkingen van het Palestijns Nationaal
Gezag (PNA) en de noodzaak van democratisering scherp aan het daglicht
gebracht. Niet bij machte om concrete politieke winst uit de Intifada
te slepen en blootgesteld aan een niet aflatende druk om de opstand 'te beëindigen',
is de PNA inmiddels gereduceerd tot een entiteit, waarvan de toekomst
voorwerp van discussie is. Een overgang naar democratie is evenwel niet
erg waarschijnlijk - noch gedurende de Intifada, noch in de
onmiddellijke nasleep ervan. Meer dan acht
maanden zijn verstreken en meer dan 500 mensen hebben het leven verloren
sinds het uitbreken van de tweede Intifada in september 2000, maar
weinige - of zelfs geen enkele - van de oorsponkelijke doelstellingen van
de opstand zijn verwezenlijkt. Daarentegen is de vleesgeworden vijand van
het Palestijns nationalisme, Ariel Sharon, gekozen tot premier van Israel
en leider van een 'regering van nationale eenheid', waarbij de 'duif'
Shimon Peres, als minister van Buitenlandse Zaken de lading moet dekken.
Twee Arabische topconferenties gehouden sinds oktober jl. hebben niet meer
dan een toezegging omtrent financiële steun voor de Intifada
opgeleverd, waarvan in de praktijk weinig is waargemaakt. Verkiezingen in
de Verenigde Staten hebben een nieuwe regering aan de macht gebracht die -
naar het zich laat aanzien - even geobsedeerd is door de niet-afgemaakte
klus in de Golf, als door een aversie om opnieuw de rol van Bill Clinton
in het 'vredesproces' op zich te nemen. Tenslotte is op 28 maart jl. de
langverwachte stemming in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN)
omtrent het stationeren van een internationale vredes- of
beschermingsmacht door een Amerikaans veto getorpedeerd. De regering van
George Bush jr. gaat mee in de retoriek van Sharon, waarin wordt benadrukt
dat er van onderhandelingen geen sprake kan zijn voordat er een eind aan
het 'geweld' is gekomen. Zelfs de meest hoopvolle analisten suggereren dat
de Verenigde Staten nu nog moeten werken aan het opstellen van een
duidelijke politiek ten aanzien van het Palestijns-Israelische conflict.
Ondertussen groeien de joodse nederzettingen door en in een recente
opiniepeiling steunde 72 procent van het Israelische publiek zelfs een
grotere inzet van militaire middelen om de opstand neer te slaan.(1) De tweede Intifada
heeft plaatsgevonden in een krachtenveld dat uiterst ongunstig is voor het
verwezenlijken van de centrale doelstelling van het beëindigen van
Israels bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza.(2)
De krachten van buitenaf zouden voor elke anti-koloniale beweging een
enorme uitdaging betekenen. Daarnaast zijn ook de interne verhoudingen in
de Palestijnse politiek uiterst ongunstig om uit de opstand een overgang
naar een nieuwe situatie te slepen, in plaats van
dat de bestaande zich continueert. De Intifada heeft de
context geschapen voor een zich verbredend intern debat over de
beperkingen van het huidige leiderschap, alsook over de noodzaak van
democratische hervormingen. De voortdurende afwezigheid van onafhankelijke
politieke bewegingen die in staat zijn om een alternatief te organiseren
op basis van deze punten, in combinatie met de beperkingen die de huidige
crisis oplegt, maakt dat een democratische overgang ofwel tijdens de Intifada,
dan wel in de onmiddellijke nasleep daarvan, niet erg waarschijnlijk is.
Niettemin bevindt de PNA zich duidelijk op een beslissend moment in haar
bestaan, gevangen tussen haar onvermogen om concretere politieke winst uit
de Intifada te slepen en de niet-aflatende economische,
diplomatieke en militaire druk om 'een eind' aan de opstand te maken. Dit
heeft een situatie geschapen, waarin het voortbestaan van de PNA onderwerp
van debat is geworden. slecht bij kas De laatste paar jaar
hebben donorgeld, belastingontvangsten, invoerrechten en BTW-betalingen
(toen ze eenmaal op verenigde nationale rekeningen waren gezet) de
algemene bedrijfskosten van de PNA gedekt. Het is veelbetekenend dat
invoerrechten en BTW-opbrengsten, die door Israel worden beheerd, goed
zijn voor bijna tweederde van het formele bedrijfsbudget van de PNA. Sinds
de vorige herfst heeft Israel geweigerd deze BTW-betalingen over te maken,
dat was op het hetzelfde moment dat de donornoodhulp de PNA passeerde en
via internationale agentschappen, als de United Nations Relief and Works
Agency (UNRWA) en het United Nations Development Program (UNDP), werd
doorgesluisd. Andere cruciale inkomstenbronnen - overheids- of met de
overheid verbonden bedrijven in de 'private sector' (bijvoorbeeld het
casino van Jericho) en de controle op de grote handelsstromen zoals
benzine, cement en grint verkeren nu in staat van wanorde. Het inkomen uit
deze bronnen dekte de kosten van enkele veiligheidsdiensten en hield de
toplagen van de bureaucratie overeind en hielp de loyaliteit van andere
cliëntèles binnen en buiten de Westelijke Jordaanoever en de Strook van
Gaza in stand te houden. Met het verdwijnen van de Israelische goodwill
en het afnemen van Israelisch en buitenlands toerisme is het inkomen uit
deze bronnen opgedroogd. De beslissing van de leiders om de Intifada
voort te zetten betekent een verzwakking van de economische elite binnen
de PNA die met deze concerns te maken had; velen van hen beschouwde men
als ontvankelijk voor compromissen in Camp David-II. Slechts een geschatte
15 miljoen dollar van de 1 miljard dollar aan Arabische hulp die op de
Arabische topconferentie van oktober 2000 was beloofd, is aangekomen. De
kloof geeft aan dat de Arabische regimes, terwijl ze maar al te gauw klaar
staan om binnenlandse kritiek af te weren door financiële steun aan de Intifada
te beloven, ook geld hebben gebruikt als middel om de PNA te pressen terug
te keren naar het Oslo-proces.(3) In maart 2001 hield
Terje Larsson, de speciale vertegenwoordiger van de VN voor het
Midden-Oosten, een persconferentie waarin hij waarschuwde dat de PNA op
het punt stond ineen te storten". Larssons waarschuwing, hoewel
overdreven, schijnt de internationale 'schaapherders' te hebben doen
beseffen dat al te veel financiële druk op de PNA wel eens een omgekeerd
effect zou kunnen hebben: de PNA zou ofwel te zeer kunnen radicaliseren
ofwel te verzwakt worden om naar de onderhandelingen terug te kunnen
keren. De Europese Gemeenschap kwam met een maandelijkse 'lening' aan de
PNA van 15 miljoen dollar ter compensatie van Israels inhouding van
BTW-gelden. In maart verbond de tweede Arabische top zich tot een verdere
maandelijke zachte lening van 30 miljoen dollar voor een periode van 6
maanden, ondermeer ter dekking van ambtenaren-salarissen. Hoewel de PNA
nog steeds krap bij kas zit heeft ze voldoende inkomsten om - voor korte
tijd - althans het overleven van haar formele instellingen zeker te
stellen. de beperkingen
van het PNA-leiderschap Maar wellicht
belangrijker dan de budgetaire crisis is de aanhoudende kritiek op de
tekortkomingen van de PNA als overheid. De publieke onvrede over de
onbeholpenheid en de corruptie van de Autoriteit is intenser geworden
naarmate de PNA-instellingen hebben bewezen slecht te zijn uitgerust om in
de openbare behoeften te voorzien gedurende een nationale noodtoestand.
Maatregelen van politie en veiligheidstroepen ter bescherming van de
burgers blijven een uitzondering; daarentegen dragen de lokale overheden
wel de grootste lasten als gevolg van verwoesting van de infrastructuur
door aanvallen van het Israelische leger. De PNA is ook op andere
terreinen grotendeels afwezig gebleven. De Palestijnse Rode Halve Maan van
de PLO is samen met NGO's, zoals de Unie van Palestijnse Medische
Ondersteunings-Komitees actiever geweest op het gebied van medische
noodvoorzieningen dan het Ministerie van Gezondheid. De PNA was, gegeven
haar financiële crisis, ook niet in staat de oplopende economische
verliezen van de publieke financiën op te vangen. In december 2000 bood
het Ministerie van Werkgelegenheid een eenmalige betaling aan van 600 NIS
(ruim 100 dollar) aan arbeiders die hun werk in Israel verloren hadden -
en toen was het geld op. Uit een recent onderzoek van de Bir Zeit
Universiteit (BZU), van het Programma Ontwikkelingsstudies, bleek dat 81
procent van de Palestijnen die geld of steun in natura ontvingen gedurende
de Intifada, dat ontvingen uit een andere dan een PNA-bron - hetzij
de UNRWA, hetzij de zakat-komitees [houden zich bezig met het
inzamelen van religieuze belasting; red.] die verbonden zijn aan
religieuze instellingen. Bij zijn verweer tegen en zijn verduren van de
volle zwaarte van Israels economische en militaire oorlog is het gewone
volk grotendeels aan zichzelf overgelaten. Maar de algemene
kritiek op de PNA is evenzeer gericht op haar onmacht - of onwil - om te
voorzien in een duidelijke overkoepelende strategie voor de opstand. Uit
hetzelfde onderzoek van de BZU bleek dat 43 percent van de respondenten
dachten dat er behoefte bestond aan vervanging van de PNA door een nieuwe
regering (Yasser Arafat behoudt in de peilingen een hogere waardering - 47
percent - dan enige andere leider in de seculiere of islamitische
oppositie). Actief verzet tegen de Israelische bezetting lijkt alleen bij
vlagen te worden gecoached door de Nationale en Islamitische
Strijdkrachten, de coalitie van politieke bewegingen die ogenschijnlijk de
Intifada leiden, maar die daaraan weinig richting hebben weten te
geven vanuit een eigen visie. Het refrein van het liedje sinds oktober is
dat 'het leiderschap ontbreekt'. Israel's verklaarde oorlog tegen de
opstand heeft duidelijk de grenzen laten zien van het PNA-bestuur. Door de
'installaties' van de veiligheidstroepen van de PNA te bombarderen en
individuele HAMAS- en FATAH-activisten te vermoorden hebben ex-premier
Ehoed Barak en nu Ariel Sharon de boodschap aan het Israelische publiek
afgegeven dat de Israelische strijdkrachten (IDF) de zaak in de hand
hebben. Maar deze taktieken van verzetsbestrijding schijnen er ook op
gericht te zijn onder de Palestijnen het gevoel te versterken van de bijna
bovennatuurlijke bewakingskracht van de IDF, evenals van de impotentie van
de PNA. Dit bewust in stand gehouden beeld van Israels alomvattende
macht (en dus van de totale afhankelijkheid daarvan aan de kant van de PNA
en de bevolking) staat in scherp contrast met het gedrag van de
Israelische regeringen - speciaal die van de Arbeidspartij - sinds 1993.
Oslo's pretentie dat de twee partijen gelijkwaardige 'partners voor vrede'
waren, vereiste dat de PNA-leiders een schijn van autonomie zouden moeten
krijgen. Die pretentie is voorbij. In plaats daarvan is nu de boodschap
dat Israel de meeste van de Palestijnse openbare fondsen beheert, evenals
de toegang van de Palestijnse arbeiders tot hun meest cruciale
arbeidsmarkt en dat Israel bepaalt of de Palestijnse regering, inclusief
haar Palestijnse Wetgevende Raad (PLC), al of niet bijeen kan komen. De
versnippering van het Palestijnse land, inclusief de Strook van Gaza, in
tientallen afgesloten gebiedjes heeft de uitoefening van zelfbestuur door
de PNA in wezen onmogelijk gemaakt. De eerste vijf maanden van de Intifada
was Yasser Arafat niet eens in staat de Westelijke Jordaanoever überhaupt
te 'bezoeken'. En eenmaal op de Westelijke Jordaanoever, werd hem evenzo
belet de Strook van Gaza te 'bezoeken'. De PLC is sinds oktober slechts
tweemaal bijeen gekomen; de eerste geplande bijeenkomst werd afgezegd
omdat de meeste leden Gaza niet konden bereiken. In maart stond Israel de
bijeenkomst van de PLC toe in de hoop dat Arafat 'het geweld aan de kaak
zou stellen', maar stond niet toe dat PLC-lid Marwan Barghouti (hoofd van
de verafschuwde Tanzim op de Westelijke Jordaanoever) aanwezig zou
zijn. Ironisch genoeg leidde dit ertoe dat de beslissingsmacht nog meer in
Arafats handen kwam te liggen. De nominale instellingen van collectieve
beslissingsmacht, sowieso al zwak in het verleden, lijken nu bijna
dood. bestuursstrategieën Op de bijeenkomst
van de PLC van maart sprak Arafat, voor de eerste keer sinds de creatie
van de PNA, over de noodzaak tot interne politieke en institutionele
hervorming, bevestigde zijn gehechtheid aan wet en orde en kwam met het
probleem van de corruptie. Hij verzekerde dat voorbereidingen waren
getroffen voor het houden van de langverwachte verkiezingen van
gemeenteraden, kamers van koophandel en grote organisaties. De
internationale pers negeerde Arafats uitspraken aangaande hervorming, daar
Israel en de Verenigde Staten uitsluitend gespitst waren op zijn verzuim
om de Palestijnen op te roepen 'het geweld te beëindigen'. Binnen de PNA
en onder Palestijnse politieke partijen en onder de bevolking als geheel
werd Arafats oproep tot hervorming gezien als reactie op interne onvrede -
hoewel niet noodzakelijk een voorloper van wat komen zou. Er zijn duidelijk
scheuren ontstaan in de strategie van het bestuur dat de PNA-leiders
gedurende het Oslo-proces ontwikkelden. Twee aspecten van die strategie,
in het bijzonder, zijn van belang om de te maken keuzen te begrijpen. Ten
eerste, het PNA-bestuur werd niet uitgeoefend langs lijnen van intern
coherente regeringsinstellingen met speciale bevoegdheden binnen een
wettelijk kader. Het PNA-bestuur kwam grotendeels tot stand buiten de
nieuwe regeringsinstellingen om en ten koste daarvan. Formele
regeringsinstellingen fungeerden als symbolen van 'een staat in
oprichting' en als patronage-mechanismen, primair door terugkerende
PLO-bannelingen en cruciale lokale aanhangers van overheidsbanen te
voorzien. Parallel daarmee hield de bestuursstrategie de integratie in van
structuren en figuren van de PLO (als vertegenwoordigers van de nationale
bevrijdingsbeweging) tot in de hoogste niveaus van de besluitvormende
Uitvoerende Raad van de PNA. Terwijl de basisstructuren van de regering
onrijp en zonder macht bleven, werd de uitvoerende de top samengesmolten
met leiders van de nationale bevrijdingsbeweging. Deze vermenging van PLO
en PNA, ten koste van democratisch verkozen regeringsvertegenwoordigers,
staat door deze structuur bekend als 'het Palestijnse leiderschap' (al-qiyada
al-filastiniyya). De laatste zes jaar is deze structuur de hoogste
besluitmaker in de PNA geweest. het omvat de ministerraad, leden van de
Uitvoerende Raad van de PLO, de voorzitters van PLC en PNC en een aantal
van Arafats adviseurs. Zulke arrangementen suggereren dat, gegeven de
grote onzekerheden van Oslo, Arafat niet bereid is om de overgang te maken
van nationale bevrijdingsbeweging naar 'zelf-bestuur' alvorens er een
complete staat is. Hij heeft het begrenzen van de volmachten van de PLC
vaak gerechtvaardigd met verwijzing naar de hogere en meer omvattende
macht van de PLO als vertegenwoordiging van alle Palestijnen, niet alleen
van de Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza,
die door de instellingen van de PNA worden vertegenwoordigd. Door deze strategie
en door de kracht van de staatspartij, FATAH, waren de leiders in staat de
eerste machtsuitdaging van de kant van de HAMAS te overleven. Het systeem
is in staat geweest de (minder invloedrijke) nationalistische en
reformistische uitdagingen uit de weg te gaan dankzij haar medusa-achtige
machtsstructuur en de kunst van de leiders om zich nog steeds als
nationalistisch te legitimeren in het conflict met Israel. Sinds het begin
van de jaren negentig werden, met het afnemen van algemene steun, de
PLO-facties meer afhankelijk van het leiderschap. Alszodanig hebben deze
facties geprofiteerd van de opname van de PLO in de PNA. Zodoende konden
de PLO-facties een 'loyale oppositie' blijven, in staat het Oslo-proces
(en zelfs de PNA) te kritiseren zolang als ze maar binnen de grenzen van
het politieke veld bleven, zoals dat door de leiders was afgebakend. Tot
voor kort - zoals bewezen door het lot van HAMAS en de Islamitische Djihad
op verschillende momenten in de jaren negentig - was het de gewapende
strijd die buiten de acceptabele parameters van oppositie tegen Oslo of
het PNA-beleid lagen. Deze
bestuursstrategie stelde de leiders in staat om te gaan met de
belangrijkste uitdaging van de onbepaalde interim-periode die volgde op de
Verklaring van Beginselen van 1994: hoe een proces van staatvorming te
beginnen onder de heerschappij en de auspiciën van de koloniale macht
en tegelijk de mantel van de nationale bevrijdingsbeweging om te houden.
Om deze uitdaging te kunnen aangaan moesten de leiders zorgen dat hun
onrustige politieke aanhang betrokken bleef (althans zich er niet actief
tegen verzetten) bij een diep bedorven diplomatiek proces. Maar acceptatie
van, zo niet betrokkenheid bij, het 'vredesproces' kon alleen overeind
blijven als er voldoende hoop was dat Oslo zou leiden tot de
verwerkelijking van volledige Palestijnse nationale rechten. Tegen alles
in hielden de leiders de laatste jaren deze hoop levend door te claimen
dat de concessies van de interimperiode vast en zeker zouden worden
gecompenseerd gedurende de final status-onderhandelingen. De
ineenstorting van het Oslo-proces te Camp David vormde het bijna
onvermijdelijke eindspel. hervorming of
bevrijding Het eindspel dat de Intifada
voortbracht (dankzij Sharons bezoek aan de Haram al-Sharif) maakte ook de
spanning binnen de identiteit van de PNA duidelijk: het is tegelijkertijd
een regering die regeert - hoewel niet souverein - en de institutionele
erfgenaam van de bevrijdingsbeweging. Hoe langer de Intifada,
zonder diplomatieke winst te boeken, voortduurt, des te sterker worden de
stemmen die oproepen tot volledige nationale bevrijding ten koste van het
'regeren'. De opkomende debatten over de 'interne situatie' weerspiegelen
de tweevoudige identiteit van de PNA. In het verlengde van Arafats
toespraak tot de PLC bestaan er krachten die zich voornamelijk richten op
'hervorming' van de PNA en die nieuwe verkiezingen voor de PLC en de
gemeenteraden bepleiten en de ontwikkeling van wet en orde. Zij neigen
ertoe op te roepen tot een noodregering om zo in de bijzondere behoeften
van de Intifada te kunnen voorzien. Aan het andere uiterste wordt
gepleit voor de ontbinding van de PNA als regering en haar vervanging door
de PLO, en een terugkeer tot de gewapende strijd als middel tot bevrijding
van Palestina. Een tijdlang zat het
praten over hervorming er aan te komen, nu echter is het luider geworden.
Velen van dezelfde groepen en individuele personen die gepoogd hadden
democratische partijen van een soort 'derde weg-type' te ontwikkelen in de
afgelopen jaren (meest figuren uit de linkse facties of uit NGO's en
wereldlijke onafhankelijken) zijn momenteel de belangrijkste bepleiters
van hervorming.(4) In sommige gevallen hebben vroegere pogingen geleid tot
een gemeenschappelijk politiek platform met een krachtige
hervormingstendens. Maar zulke initiatieven moeten nog worden afgerond tot
een politiek program of, belangrijker nog, tot een organisatie-structuur.
De openbare bijeenkomsten, bekend als 'volksconferenties' zoals die in
maart en april zijn gehouden in sommige steden op de Westelijke
Jordaanoever door een coalitie van nationalistische facties riepen
herhaaldelijk op tot interne hervorming: nieuwe verkiezingen, wet en orde,
scheiding der machten en bestrijding van corruptie. Maar de meeste
sprekers ontwikkelden deze eisen niet programmatisch, noch waren zij in
staat verbanden te leggen tussen hun beleden steun aan voortzetting van de
opstand en de behoefte aan bestuurshervorming. Geen enkele van deze
facties heeft een grote, georganiseerde massabasis, noch een duidelijke
strategie voor het bereiken van hervormingen. FATAH en de
oppositie De oproepen tot
hervorming, die voortkomen vanuit FATAH hebben wellicht meer betekenis.
FATAH verzamelt, zoals de meeste nationale bewegingen, een bonte reeks van
sociale krachten in zich. Het bevat dominante elementen van het
bureaucratische leiderschap evenals de nieuwe economische elite op
staatsniveau, en lokale economische elites, top militairen en leden van de
veiligheidstroepen. Zeer belangrijk zijn haar massa-organisaties,
inclusief de Shabiba, de jeugdvleugel ervan, het vrouwenkomitee en
de reguliere partijorganisatie of de Tanzim.(5) Deze
massastructuren binden 'de straat' aan het leiderschap. Maar terwijl
FATAHs hoogste politieke leiders in het algemeen mensen zijn die uit
ballingschap terugkeerden, zijn de massa-organisaties, zowel de leden als
de leiders ervan, in het algemeen van 'binnen' afkomstig. Terwijl in de
Strook van Gaza de massa-organisaties grotendeels opgingen in de burgerlijke
en veiligheidsstructuren van de PNA, bleven zij op de Westelijke
Jordaanoever relatief losstaan van de PNA. Het is opmerkelijk dat de
leiding van de massa-organisaties wordt beheerst door de jongere
generaties van het middenkader die gedurende de eerste Intifada
opgroeiden en hun huidige posities verwierven door democratische
partijverkiezingen in de afgelopen vijf jaar. Dezelfde leiders vormden de
drijvende kracht achter de huidige opstand op de Westelijke Jordaanoever.(6) Reeds in de tijd van
de regionale FATAH conferentie van 1997 in Beit Sahour begonnen de
gebreken van het Oslo-proces als strategisch middel om Palestina te
bevrijden hun tol te eisen. Die conferentie eindigde met de oproep van de
leiders van de beweging tot een mogelijke terugkeer naar 'de gewapende
strijd' in een poging om de beweging bijeen te houden, in het bijzonder
tegenover de oppositie van HAMAS. Na Camp David en Sharons noodlottige
bezoek aan de Haram al-Sharif explodeerden tenslotte de interne spanningen
en trok wat als de Tanzim bekend werd de straat op. FATAH ziet
zichzelf als voortzetting van de erfenis van het verzet - inclusief de
gewapende strijd - dat de geschiedenis van de PLO had beheerst. Maar
aangezien FATAH ook de 'heersende partij' is, ziet het zichzelf niet als
oppositie tegenover de PNA maar als aanvulling op de rol van de PNA in de
onderhandelingen. Tijdens een rondetafelbijeenkomst in Ramallah in april
2001 was Marwan Barghouti expliciet op dit punt: de totstandkoming van de
PNA is een historische verworvenheid welke beschermd moet worden. Terwijl
hij verzekerde dat 'de Intifada ook kritiek inhoudt op de interne
situatie [het PNA-bestuur]', voegde hij daaraan toe dat hervorming van de
regering momenteel onmogelijk is. Andere elementen
binnen FATAH verwerpen Barghouti's gematigde standpunt. De onbekende groep
die verantwoordelijk is voor de moord in januari 2001 op Hisham Mekki, de
directeur van de Palestijnse Omroep, die om zijn corruptie bekend stond,
is, naar overal wordt aangenomen, het werk van FATAH. Het is duidelijk dat
de oproep van de beweging tot instandhouding van de PNA tegelijk met het
ondernemen van gewapend verzet, nieuwe spanningen creëert die men niet
kan beheersen. De recente participatie van Force 17 en andere
veiligheidsorganen in gewapende activiteiten tegen Israel suggereert dat
het militaire apparaat van de staat het moeilijk vindt afzijdig te blijven
terwijl relatieve blaaskaken haar erfenis van gewapende strijd overnemen.
De rol van FATAH als voorhoede van de Intifada, samenvallend met
haar militaire acties, brengt binnen de regerende elite - niet erbuiten -
een verschuiving van het machtsevenwicht te weeg. Aan de andere kant
van het spectrum bevinden zich degenen die oproepen tot een volledige
terugkeer naar een nationale bevrijdingsbeweging en ontbinding van de PNA.
Deze komen vanuit twee kanten: de islamisten en de linkse PLO-facties.
HAMAS en de Islamitische Djihad - die de belangrijkste slachtoffers zijn
van het PNA-bestuur en nu het meest profiteren van de opstand - hebben een
duidelijk belang in zo'n revisie van de nationale strategie. Aan de
linkerzijde bevinden zich diegenen die de Intifada zien als een
gelegenheid om de Oslo-Akkoorden te begraven - die ze altijd al verwierpen
- en naar het PLO-kader terug te keren waar ze wellicht iets van hun
verloren invloed kunnen herwinnen. Het lot van de PNA hangt, afgezien van
deze politieke debatten, af van het verloop van de zenuwoorlog tussen de
Israelische en de Palestijnse leiders. zenuwoorlog Eén van Baraks
belangrijkste strategieën met betrekking tot de Intifada was de
PNA te verhinderen tot haar bevrijdingswortels terug te keren, hetzij in
de oude vorm van de PLO, hetzij in een nieuw opgeztte vorm. Dit had
duidelijk te maken met de eisen van zijn verkiezingscampagne, maar
weerspiegelde ook zijn gehechtheid aan Oslo als kader waarlangs Israel
zijn belangen kon veiligstellen. Vandaar dat, ondanks de vroege tekenen
van Arafats 'terugkeer' - het vrijlaten van HAMAS- en Islamitische
Djihad-gevangenen en het toestaan van de creatie van de NIF, bestaande uit
PLO- en islamistische facties -, Baraks repressie werd afgewisseld met
invitaties tot onderhandelen. In tegenstelling
daarmee, heeft Sharon een internationale campagne opgezet om de PNA te
demoniseren als 'terroristische entiteit' en presenteert hij Arafat
voortdurend als een obstakel voor veiligheid en vrede. Het huidige Likoed-vertoog
klinkt als een overblijfsel uit een vroegere eeuw. Na Oslo was het woord
'terrorist' gereserveerd voor HAMAS en Islamitische Djihad. Nu verwijst
het naar elke vorm van Palestijns verzet tegen de bezetting en omvat de Tanzim
van FATAH en Force 17, Arafats presidentiële garde. Sharon stelt dat er
geen sprake kan zijn van onderhandelingen voordat Arafat deze brede
waaier van 'terroristen' (opnieuw) heeft gearresteerd en de samenwerking
op veiligheidsgebied met Israel heeft hersteld. Maar als er weer gepraat
wordt, heeft Sharon niets meer te bieden dan een interim-overeenkomst voor
de lange termijn, welke de Westelijke Jordaanoever grotendeels onder
Israelische controle laat en alle nederzettingen in stand houdt, en
onderhandelingen over Jeruzalem en de vluchtelingen op de lange baan
schuift. Het is duidelijk onmogelijk voor Arafat om hierin mee te gaan,
gezien de intenties van Sharon. Er zijn er die betogen dat hij de
permanente vernietiging van de PNA beoogt en het einde van de carrière
van Arafat. Gegeven de dwang van de internationale druk en de druk van
zijn coalitie, is het waarschijnlijker dat Sharon het dreigement van de
vernietiging van de PNA gebruikt om Arafat terug te dwingen in een
leidzamer positie. Arafats tactische reactie schijnt erop neer te komen
dat hij alle mogelijke signalen uitzendt - naar de Verenigde Staten, de
Europeanen en de Arabische Wereld - dat hij bereid is het hele bouwwerk
van de PNA te laten instorten en zo nodig terug te keren tot een of andere
vorm van gewapend verzet. Het hoeft geen betoog dat, als niets helpt,
Arafat zijn legitimiteit behoudt en wellicht versterkt door zichzelf
opnieuw aan het hoofd van een bevrijdingsbeweging te stellen. Het meest
waarschijnlijke is dat een uitweg uit deze impasse wordt gevonden voordat
dit stadium bereikt wordt. Het Jordaans-Egyptische voorstel dat momenteel
op tafel ligt, biedt een 'eervolle uitweg', gebaseerd op de
wapenstilstandsovereenkomst van Sharm al-Sheikh, welke door Clinton eind
oktober werd bemiddeld. Het stipuleert de terugtrekking van het
Israelische leger uit de door de PNA gecontroleerde civiele gebieden, het
opheffen van het interne beleg en het overmaken van de BTW-gelden die aan
de PNA verschuldigd zijn. In ruil daarvoor zou de PNA het gewapende verzet
moeten neerslaan en geleidelijk de samenwerking op veiligheidsgebied met
Israel moeten herstellen. Dan zouden de onderhandelingen over de
definitieve status hervat worden en de nog uitstaande
interim-overeenkomsten door Israel worden uitgevoerd. Cruciaal voor de
Palestijnse leiders is dat het pakket een volledige bevriezing van de
nederzettingen omvat, hetgeen de PNA zou kunnen presenteren als positief
resultaat van de opstand. Arafat heeft het
Jordaans-Egyptisch voorstel schoorvoetend geaccepteerd, maar Sharon niet.
Maar groeiende steun van Europa en de VN, en positieve commentaren van de
linker vleugel van de Arbeidspartij en van de Verenigde Staten geven aan
dat het voorstel wel eens zou kunnen evolueren in een middel om het
gezicht te redden van beide partijen. Als het Jordaans-Egyptische voorstel
een uitweg gaat vormen uit de huidige oorlog, is het waarschijnlijk dat
bestuurshervorming opnieuw het Palestijnse politieke debat gaat beheersen.
Maar aangezien FATAH als enige sterke kracht uit de Intifada is
opgekomen, zal een nieuw machtsevenwicht binnen het huidige systeem
waarschijnlijk de belangrijkste uitkomst van het debat zijn, eerder dan
een radicale revisie van het systeem. Er zijn grotere schulden die moeten
worden afgelost. De geweldige verliezen aan mensenlevens, huisvesting en
middelen van bestaan kunnen niet geheel en al worden genegeerd. De leiders
hopen waarschijnlijk dat showprocessen van een paar corrupte PNA-officials
en een hernieuwde openstelling van Israels arbeidsmarkt na maanden van
verarming voldoende zullen zijn. Wat zeker is, dat is dat deze Intifada
een collectieve herinnering zal nalaten van een falend bestuur in het
zicht van massale ellende. Of de Intifada ook zal leiden tot een
punt voorbij Israels voortdurende bezetting van Palestijns grondgebied
staat nog te bezien.
noten 1 Zie: Ha'aretz
van 4 april 2001; uit andere opiniepeilingen is gebleken dat 79 procent
van de ondervraagden instemde met Sharons politiek van geen
onderhandelingen voordat er een eind aan het geweld is gekomen, terwijl 53
procent van mening was dat het doel van de Intifada was om Israel
schade te berokkenen. 2 Zie voor
overzicht van de achtergrond van de Intifada: Rema Hammami en Salim
Tamari, 'Anatomy of Another Rebellion', in: Middle
East Report, nummer 217 (winter 2000) pp. 2-15 [in vertaling
afgedrukt in het Soemoed-nummer van april 2001, pp. 17-24, 'De
Tweede en de Eerste Intifada - Overeenkomsten & Verschillen'].
3 Zelfs deze,
meest Saoedische donaties, zitten vast in rekeningen van de Islamic
Development Bank daar de Saoedi's en anderen nog aan het onderhandelen
zijn met de PNA over 'ontwikkelingsplannen' en een 'transparant
mechanisme' ter verspreiding van het geld. Andere hulp vanuit de Golf
neigde ertoe in de handen van de HAMAS te belanden welke haar
verzorgingsinstellingen opnieuw opbouwde en daarmee haar populariteit. 4 In het
bijzonder kunnen figuren die vroeger in de linkse facties - Volksfront
voor de Bevrijding van Palestina (PFLP), Democratisch Front voor de
Bevrijding van Palestina (DFLP), Fida, Progressieve Volkspartij (PPP),
enzovoort - zaten, worden aangetroffen als voornaamste initiatiefnemers in
het stichten van nieuwe partijen en bewegingen. Zij worden gemotiveerd
door vervreemding ten opzichte van de facties die zich min of meer hebben
ingegraven (zoals die in de Uitvoerende Raad van de PNA) en door hun
streven naar politieke relevantie. 5 Zie Graham
Usher, 'FATAH's Tanzim - Origins and Politics', in Middle
East Report, winter 2000, pp. 6-7 [in vertaling afgedrukt in het Soemoed-nummer
van februari 2001, pp. 12-14; 'FATAHs Tanzim - Oorsprong & Politiek']. 6 De meeste
individuele leden van de FATAH-kaders die waren opgegaan in de PNA in Gaza
werken nu in het kader van de zogenaamde Komitees van Volksverzet, niet in
officiële PNA-hoedanigheid. uit:
Middle
East Report, nummer 219 (zomer 2001), pp. 2-7 & 41. Rema
Hammami doceert antropologie aan de Bir Zeit Universiteit (Westelijke
Jordaanoever); Jamil Hilal is een Palestijnse socioloog, die woont en
werkt op de Westelijke Jordaanoever. vertaling:
Kees Wagtendonk
Verschenen in Soemoed, jaargang 29, nummer 4 (augustus 2001), pp. 16-21.
|