de tweede en de eerste Intifada:
overeenkomsten & verschillen
Rema Hammami en Salim Tamari
Elementen in de algehele situatie die tot de huidige Intifada hebben geleid, doen deze in kwalitatief opzicht verschillen van de eerdere [1987-1993]. De eerste Intifada - breed gedragen en moeilijk onder controle te krijgen - behelsde confrontaties tussen brede lagen van de burgerbevolking enerzijds, en het Israelische leger en de grenspolitie anderzijds in de stedelijke centra. De huidige opstand (behalve in Jeruzalem en bij botsingen in de gemengd bevolkte steden in Israel, helemaal in het begin) manifesteert zich bij militaire controleposten die de buitengrens markeren van de autonome Palestijnse steden, of de wegen van en naar de joodse nederzettingen (bijvoorbeeld het Netzarim kruispunt in de Strook van Gaza), dan wel religieuze plaatsten controleren (de Tombe van Jozef in Nabloes, de Tombe van Rachel in Bethlehem). Dankzij de nieuwe geografie [d.w.z. de opdeling door Israel van de Bezette Gebieden; red.] is het Israelische leger beter in staat de opstand tot bepaalde lokaties te beperken en zichzelf in veilige strategische posities te beschermen. Een dergelijk verkleind 'slagveld' heeft daarbij een sterkere militarisering van de botsingen in de hand gewerkt. Uri Avneri [politiek activist en leider van Gush Shalom (Blok van de Vrede); red.] heeft erop gewezen, dat terwijl de militairen wijzen op de inzet van gevechtshelikopters, raketten en tanks, zij het gebruik van het voornaamste wapen: scherpschutters verzwijgen. 'De scherpschutter is getraind om een menigte demonstranten te observeren, een doelwit te kiezen, te mikken en het hoofd of het bovenlichaam van het doelwit te raken.' De meerderheid van de Palestijnse slachtoffers is precies op deze wijze gedood. Anders dan tijdens de eerste Intifada zijn er ditmaal zo'n 40.000 Palestijnse politieagenten en leden van de diverse veiligheidsdiensten. Hun aanwezigheid geeft Israel een gemakkelijker rechtvaardiging voor het gebruik van militair geweld, ondanks het feit dat leden van de veiligheidsdiensten in heel weinig gevallen bij de botsingen betrokken waren. De veelbesproken FAHAH Tanzim [Organisatie] - een vage aanduiding voor straatkaders van FATAH en leden van de Preventieve Veiligheidsdienst - is verantwoordelijk voor het merendeel van de gewapende acties. Gewapende Palestijnse acties hebben op slechts één plaats geleid tot de verdrijving van Israelische militairen, namelijk bij de Tombe van Jozef. Vanwege haar kwetsbaarheid zou de Tombe van Jozef waarschijnlijk ook zonder de inzet van de Tanzim zijn ontruimd. In de meeste andere gevallen waarbij gewapende kaders betrokken raakten, verzochten de demonstranten hen spoedig te vertrekken, aangezien het belangrijkste gevolg van hun geweervuur was, dat Israelische scherpschutters meer slachtoffers onder burgers konden maken.(1) In November namen Palestijnse militaire acties onder
de nominale leiding van de Tanzim een nieuwe strategische wending
door direct de joodse nederzettingen tot doelwit te nemen, met name Psagot,
Netzarim en Gilo. Tijdens de eerste Intifada was de ongewapende
bevolking beducht zichzelf bloot te stellen aan de wraak van goed
bewapende en door de staat gesteunde joodse kolonisten, die dan ook
overwegend met rust werden gelaten. Maar er is niet alleen een verminderde
vrees in het spel die de nadruk van de tweede Intifada op het
aanvallen van de nederzettingen verklaart. Twaalf jaar na de eerste Intifada
hebben de nederzettingen zich veelal uitgebreid tot aan de rand van
Palestijnse stedelijke centra en het aantal kolonisten is dramatisch
toegenomen, evenals hun aanvallen op Palestijnse burgers als onderdeel van
hun landroof in de C-Gebieden [gebieden waarin zowel het militaire als
burgerlijke bestuur in handen van Israel ligt; red.]. Beide partijen zien
thans de nederzettingen als de hoeksteen van Israels politiek om ook na de
afronding van final status-onderhandelingen grote delen van de
Westelijke Jordaanoever in bezit te houden en daar zijn militaire
aanwezigheid te bestendigen. Hoewel [de islamistische] HAMAS tegen het eind van de eerst Intifada als een belangrijke politieke kracht naar voren was gekomen, stond het religieuze karakter van die opstand betrekkelijk op de achtergrond. Ironisch genoeg blijft de participatie van HAMAS en de overige islamitische krachten in de huidige opstand minimaal en beperkt deze zich tot zwaaien met HAMAS-vlaggen tijdens begrafenissen.(2) Niettemin, aangezien verwikkelingen rond de Aqsa-Moskee de opstand in gang hebben gezet, is het huidige conflict bij tijd en wijle door religieuze sentimenten overspoeld geweest. Dit kan afgeleid worden uit het politieke idioom van de straat en in het plotseling benadrukken door het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) van islamitische thema's in de strijd om Jeruzalem. Het kan ook opgemaakt worden uit reacties van de man in de straat in Israel. Na vernielingen door Palestijnse jongeren aan de Tombe van Jozef, toen het Israelische garnizoen de benen had genomen, staken Israeli's moskeeën in Tiberias en Akka in brand en probeerden dat eveneens in Jaffa, terwijl Palestijnen een synagoge in Jericho in vlammen deden opgaan. In de tweede week van de Intifada gebruikten verscheidene imams de vrijdagprediking om de tegenstellingen tussen moslims en joden te benadrukken; hun predikingen werden breed uitgezonden door Palestijnse televisiezenders. In Gaza en Nabloes zijn door HAMAS-elementen verscheidene cafés aangevallen, evenals winkels die alcoholische dranken verkopen. De enige reactie op deze sektarische aanvallen bestond uit een veroordeling door de minister van Informatie van de PNA, die vervolgens in de editie van 15 oktober van het dagblad al-Ayyam (de Dagen) tot nationale eenheid opriep. Een groot aantal Palestijnse intellectuelen hebben hun verzet tegen de omvorming van de nationale strijd in een strijd van gemeenschappen kenbaar gemaakt.(3) De versterking van de confessionele en sektarische dimensies heeft de seculiere dimensie van de strijd afgezwakt. Het is de religieuze dimensie geweest die
aanvankelijk Palestijnen in Israel heeft begeesterd en die heeft geleid
tot een reeks botsingen in Israel zelf. Anders dan tijdens de eerste Intifada
heeft de intensiteit en de omvang van de massale protesten van
Palestijnen geleid tot een serieuze breuk tussen Palestijnse en joodse
burgers, waarbij de eerstgenoemden ervan werden beschuldigd dat zij hebben
getracht 'de Groene Lijn uit te wissen' of erger, een 'Vijfde Colonne' te
zijn.(4) In de loop van de eerste week van confrontaties werden 13
Palestijnen gedood. Daarop zijn pogrom-achtige aanvallen op Palestijnen in
Nazareth gevolgd, evenals ernstige botsingen tussen Palestijnen en joden
in Jaffa, Lydda, Akka en Haifa. Israelische hoofdwegen in de nabijheid van
Palestijnse dorpen in Galilea en zelfs de snelweg langs de kust werden
dagenlang geblokkeerd. Zoiets was sinds de Dag van het Land in 1976 niet
meer vertoond en heeft geleid tot aanvankelijke Israelische pogingen om de
hele opstand snel te smoren. De intensiteit van deze protesten is evenzeer
een uiting geweest van teleurstelling van Palestijnen binnen de Groene
Lijn over 'Oslo'. Hun uitsluiting van het 'Oslo'-raamwerk heeft hun
politieke aspiraties opnieuw gericht op volledige integratie als
Israelische staatsburgers. Het onverminderde onvermogen van het
Israelische politiek bestel en zijn politieke leiders om stappen te zetten
in de richting van het omvormen van Israel tot 'een staat voor al zijn
burgers' heeft dan ook aan hun protest ten grondslag gelegen. Arabische nieuwsmedia die in de eerste Intifada afwezig waren, spelen een tegenstrijdige rol in de huidige gebeurtenissen. Tijdens de eerste Intifada moesten Palestijnen het uitsluitend hebben van de Israelische en in mindere mate van Jordaanse en Egyptische stations. Met uitzondering van de Sawt al-Quds (Stem van Jeruzalem) - de piratenradio van Ahmad Jibril [van de linkse PFLP-General Command; red.] die overigens maar een kort leven beschoren is geweest - waren Palestijnen in de beginjaren negentig uitsluitend aangewezen op de zwaar [door Israel] gecensureerde lokale kranten, via welke ideeën en analyses wereldkundig werden gemaakt. Vandaar de afhankelijkheid tijdens de eerste Intifada van de 'guerilla-media' - pamfletten en graffiti - om politieke richtlijnen, gericht aan de straat, te verspreiden. Deze keer doen de officiële Palestijnse media, maar ook een bonte verzameling onafhankelijke televisie- en radiostations verslag van de gebeurtenissen. Gegeven het feit dat het leiderschap [de PNA] heeft geweigerd een algehele strategie uit te stippelen of een plan de campagne met betrekking tot de Intifada op te stellen, zijn de officile media niet ingezet om leiding of instructies aan het grote publiek door te geven. Hun rol is daarentegen hoofdzakelijk mobiliserend van aard geweest, en wel door een constante stroom reportages van de gebeurtenissen te verzorgen, afgewisseld met nationalistische muziek en iconografie. Israelische beschuldigingen dat de officiële Palestijnse televisiezender de opstand 'aanwakkert', gaan voorbij aan het feit dat tijdens beide Intifada beelden op de Israelische televisie de Palestijnse straat maar al te vaak 'in beweging hebben gebracht'. Bovendien is vanwege de middelmatigheid en de sterke censuur Palestine TV [de zender van de PNA; red.] zo ongeveer de minst populaire van alle televisiezenders. Tegen deze achtergrond dienden de bombardementen vanuit de lucht op de radio- en televisiestations van de PNA geen strategisch doel. Maar wellicht het meest van belang is de toegang van de meerderheid van de bevolking tot Arabische satellietstations. Goedkoop en gemakkelijk toegang te krijgen zijn lokaal geproduceerde satelliet-schotels onderdeel van het landschap geworden. Qatars al-Jazeera-kanaal, Libanons al-Mustaqbal en Lebanese Broadcasting Corporation (LBC), Middle East Broadcasting Corporation (MBC) vanuit Londen en Arab News Network (ANN) vanuit Spanje zijn bekende begrippen geworden en bijna al deze stations kunnen zich beroemen op zeer bekende lokale correspondenten en cameraploegen. Arabische satelliettelevisie biedt vrijwel constante en professionele verslaggeving van gebeurtenissen ter plaatse. Van even groot belang is dat deze stations - met name al-Jazeera - een gestage stroom commentaar van Palestijnse en Arabische analisten, van politieke denkers en leiders verschaffen, die de lokale bevolking hebben geholpen bij het definiëren van de betekenis en de doelen van de Intifada. Satellietzenders zijn ook van cruciale betekenis geweest in het regionaliseren van de Intifada. Door een type en een mate van verslaggeving te bieden die veel verder gaat dan wat is toegestaan door de door de staat gerunde televisiestations, hebben zij veel massalere Arabische solidariteit helpen organiseren dan mogelijk was tijdens de eerste Intifada. Tegelijkertijd heeft het krachtige beeld van Arabische solidariteit via de satelliet de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza bereikt. Het is voor het eerst sinds de hoogtijdagen van het Nasserisme dat Palestijnen hebben gevoeld dat de gehele Arabische Wereld (zij het niet de regimes) achter hen stond. De Arabische media hebben bij tijd en wijle ook
bijgedragen aan de notie dat het bij de opstand eerder om een religieuze
dan om een nationale strijd draait. In het Westen is de meest duidelijke
tekortkoming van de media geweest haar vrijwel totale onvermogen om een
fair wederhoor van de Palestijnse visie op de zaak te garanderen. Het
aangrijpende beeld van de jongen Mohammad al-Dura, ineengedoken achter
zijn vader, was krachtig genoeg om voor zichzelf te spreken. Maar de
beelden van het 'lynchen' van twee Israelische soldaten in Ramallah hebben
de media waarschijnlijk weer teruggebracht op hun overwegend
pro-Israelische positie. Het ontbreken van een mediastrategie van de PNA,
bedoeld om de Westerse publieke opinie te beïnvloeden, is niet nieuw en
evenmin verrassend, gezien het feit dat het leiderschap van de Palestijnse
Bevrijdingsorganisatie (PLO) de Westerse publieke opinie zelden heeft
gezien als een belangrijk aspect van de politieke kaart. Anders dan in het begin van de jaren negentig zal een aanhoudend Palestijns campagne van verzet afhangen van het vermogen van de Palestijnse om hun economie te reorganiseren. De Israeli's kunnen op hun beurt de bijna totale afhankelijkheid van de Palestijnen van de Israelische economie op de korrel nemen om zo de Intifada te ondermijnen - door de 125.000 Palestijnse arbeiders die dagelijks in Israel werken, de toegang tot het land te ontzeggen, door de export van landbouwprodukten uit de PNA-gebieden te blokkeren, door de geïncasseerde importheffingen niet aan de PNA over te dragen en door te dreigen de elektriciteit en de watertoevoer af te snijden. Eind oktober jl. - dat wil zeggen een maand na het uitbreken van de Aqsa-Intifada - maakte de minister van Financiën van de PNA, Zuhdi Nashashibi, bekend, dat de schade van de militaire omsingeling voor de Palestijnse economie in totaal 875 miljoen dollar bedroeg - ongeveer de totale schade van het eerste jaar van de eerste Intifada. Economische experts beschouwen Nashashibi's schatting een conservatieve. De United Nations Special Coordinator in the Occupied Territories (UNSCO), die economische lange-termijn-trends in Palestina bestudeert, heeft opgemerkt, dat na een aanzienlijke economische groei in de periode 1997-2000, als gevolg van grote investeringen in de publieke sector en een aanzienlijke daling van de werkloosheid tot 11 procent in de eerste helft van 2000, als gevolg van de confrontaties de werkloosheid eind oktober is opgelopen tot 30 procent. Verdere schade aan de publieke sector heeft de resultaten van de besteding van donorgelden ten behoeve van de Palestijnen meer dan teniet gedaan.(5) Tijdens de Arabische topconferentie van afgelopen oktober is 1 miljard dollar aan hulp toegezegd, die - mocht dit bedrag overgeboekt worden - deze verliezen nauwelijks zal compenseren. Een opvallend verschil tussen nu en 1987 is de groei
in de afgelopen zes jaar van nieuwe Palestijnse economische sectoren - en
daarmee van nieuwe economische belangen. Daarbij gaat het om investeringen
in de infrastructuur en in de publieke sector, investeringen van
privé-kapitaal en om de kleine maar groeiende verwerkende industrieën en
de telecommunicatie sector. In veel opzichten is de Palestijnse economie
dezelfde gebleven: in grote mate afhankelijk van Israel voor de
energievoorziening, voor werkgelegenheid van ongeschoolde arbeiders, en
voorts afhankelijkheid van de Israelische controle over de in- en export
van goederen. De Palestijnse economie mag dan primitief zijn, de
Israelische is om tegenovergestelde redenen kwetsbaar - vanwege haar hoge
graad van complexiteit, centralisatie en sterke integratie in de Europese
en Amerikaanse markt. Opstanden van het type Intifada kunnen
militair bedwongen worden, maar zij tasten het gevoel [van Israeli's] van
veiligheid, normaliteit en welzijn, dat de laatste paar jaar zo moeizaam
is verkregen, ernstig aan. Israel voelt de effecten van de opstand nu al
in de vorm van het teruglopen van het toerisme tijdens het winterseizoen,
dreigende gevolgen voor landbouw en het zo ongeveer platliggen van de
bouwsector. Palestijnen lijden aanzienlijk hogere verliezen in termen van
mensenlevens dan Israeli's, maar hun geheime wapen schuilt in de
rudimentaire aard van hun economie, die maanden van omsingeling en
afknijpen kan weerstaan, en in de taaiheid van hun werkloze en
semi-werkloze jeugd. Noch het meer gemilitariseerde karakter van de confrontaties, noch de nieuwe geografie van het verzet vormen een afdoende verklaring voor de afwezigheid van een bredere burgerlijke opstand, hetgeen wel eens de Achilleshiel van de tweede Intifada zou kunnen zijn. Afgezien van marsen waarbij brandende kaarsen werden meegedragen en begrafenisstoeten in de steden, hebben bredere lagen van de bevolking vrijwel geen actief aandeel in de opstand. Dit is overduidelijk geen keuze, maar het gevolg van het verdwijnen van de politieke structuren en bewegingen die maakten dat massa-organisatie het hoofdbestanddeel vormde in de periode 1988-1989 van de eerste Intifada. Volkscomités, buurtcomités, massa-organisaties en de meeste politieke bewegingen die de comités en organisaties ondersteunden begonnen aan het eind van de Intifada ineen te zakken onder het collectieve gewicht van de Israelische counter-insurgency methoden. Hun herstel werd doorkruist door de Koeweit-crisis [1990-1991] en door 'Oslo' en het staatsvormingsproces dat daardoor in gang is gezet.(6) De demobilisatie van de bevolking en haar steeds verder vervreemden van politieke actie, is - tot het uitbreken van de huidige opstand - een in het oog springend gevolg van de heerschappij van de PNA geweest. Thans zijn de enig overgebleven structuren om het burgerlijk verzet te organiseren de inmiddels 'geprofessionaliseerde' NGO's, plus de restanten van de politieke facties buiten FATAH. Het ontberen van een massabasis en de nadruk op ontwikkelings- en bestuurlijke vraagstukken, maken dat de NGO's niet in staat zijn de massa te mobiliseren.(7) De linkse politieke facties zijn evenmin in staat de massa te mobiliseren, aangezien zij de politieke crises van na 'Oslo' nooit te boven zijn gekomen. Gegeven het feit dat de PNA sinds 'Oslo' het openbare leven vrijwel monopoliseerde, is het ironisch dat zij in de huidige crisis afwezig is. Tot nu toe heeft het politiek leiderschap publiekelijk geen organisatorische of leidinggevende rol voor zichzelf geformuleerd. Gedurende de maand oktober zijn de PLO-leiding, de Raad van Ministers [van de PNA] en de Wetgevende Raad [het parlement van de PNA] niet in vergadering bijeen geweest en evenmin hebben zij richtlijnen uitgevaardigd. Toen de Wetgevende Raad uiteindelijk op 1 november in zitting bijeenkwam, waren er slechts 12 afgevaardigden aanwezig, die vervolgens in een officieel communiqué in slechts algemene termen uiting gaven aan hun gevoelens van solidariteit en steun.(8) Tijdens de eerste Intifada, daarentegen, nam het PLO-leiderschap in Tunis het voortouw in de opstand en gaf deze daarmee zijn noodzakelijke politieke momentum. Onder Aboe Jihad die op dat moment aan het hoofd stond van het 'Westelijke Front' van de PLO, werden via lokale FATAH-kaders en via het Verenigd Leiderschap van de Opstand logistieke hulp en strategische richtlijnen gegeven. Daarom is het des te ontstellender dat thans, terwijl er ter plaatse een proto-staatsapparaat aanwezig is, dat een dergelijke politiek leidinggeven afwezig is. De aanwezigheid van het leiderschap in de Bezette Gebieden vormt daarvoor dan ook de verklaring. De terugkeer van de PLO naar de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza was onderdeel van een regeling met Israel, waarbij de organisatie een belangrijke rol in de handhaving van de 'veiligheid' voor haar rekening nam. Voor Israel en voor de Verenigde Staten is deze 'samenwerking op het gebied van veiligheid' met de PNA het kroonjuweel van de Oslo-Akkoorden. Op grond daarvan riepen Israel en de Verenigde Staten [PNA-president] Yasser Arafat op 'om een eind aan het geweld te maken', zonder hem er [aanvankelijk; red.] van te beschuldigen dat hij dit in gang had gezet. Zij verlangden van hem, dat hij overeenkomstig te akkoorden zijn veiligheidsverplichtingen bleef vervullen. Het onaangekondigd staken van de samenwerking op het gebied van de veiligheid is waarschijnlijk de duidelijkste boodschap die de PNA in de huidige crisis aan Israel heeft afgegeven. Arafat heeft de huidige golf van protesten niet in gang gezet, maar heeft deze gebruikt en passieve steun verleend door niet in te grijpen. Ondanks dat de PNA formeel 'de leiding van de Intifada' niet in handen heeft genomen, laat haar beheersstrategie ruimte voor betrokkenheid via verscheidene 'autonome' lichamen - met name via de Tanzim [onderdeel van FATAH] en in mindere mate via elementen uit het veiligheidsapparaat. De beheersstrategie van de PNA is, volgens een
aantal kritische analisten, gebaseerd op het model van de PLO, destijds in
Libanon, en aangepast aan de omstandigheden op de Westelijke Jordaanoever
en in de Strook van Gaza. In Libanon liet de PLO de civil society
en de politiek samensmelten in één allesomvattende beweging.(9) Niets
gebeurde buiten de PLO om en binnen de organisatie vervaagden de grenzen
tussen de militaire geledingen, de politieke besluitvormingsorganen en de
burgerlijke instellingen. In de loop der jaren werd patronage het
belangrijkste machtsmechanisme binnen de algehele structuur.(10) Op de
Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza kan dit model waargenomen
worden in de voortgaande vermenging van politieke en burgerlijke
instellingen, in democratisch gekozen lichamen die naast een verzameling
benoemde politieke comités bestaan, of in militaire afdelingen die vele
en soms tegenstrijdige taken vervullen.(11) Terwijl in de Libanese context
het doel van deze PLO-strategie was om de massa te mobiliseren, op de
Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza is het oogmerk van de PNA
om te coöpteren en te controleren. Een van de belangrijkste gevolgen van
deze strategie is een aantasting geweest van de rechtsorde en van
democratische gekozen instellingen. In de huidige situatie stelt het formele regeringsapparaat en zijn 'politiemacht' zich afzijdig op en geven de verschillende geledingen van de bredere 'nationale bevrijdingsbeweging' de ruimte om op de voorgrond te treden. De veelbesproken Tanzim maakt formeel geen deel uit van een PNA-structuur en de Kalashnikovs waarmee sommige van haar leden in de lucht zwaaien zijn hun persoonlijk eigendom en staan, volgens de politiechef in Ramallah, geregistreerd. De nieuwe politieke structuur die zich heeft aangediend - het Nationale en Islamitische Hoge Comité voor Voortzetting van de Intifada - bestaat uit alle politieke facties binnen de PLO plus de islamistische bewegingen (HAMAS, de Islamitische Jihad en - los daarvan - de aan HAMAS gelieerde politieke partij Hizb al-Khalas [Partij van de Redding]). Opmerkelijk genoeg noemt het Comité zich niet 'Het Verenigd Leiderschap', zoals tijdens de eerste Intifada, maar eenvoudigweg een 'follow-up committee'. Uit zijn eerste, niet-gedateerde pamflet valt op te maken dat het comité het als taak ziet steun te verlenen, in plaats van leiding te geven. Het pamflet bevat twee andere opvallende punten: De PNA is neergezet als een welwillende toeschouwer, niet als een leider, en de acties waartoe wordt opgeroepen vertonen duidelijk overeenkomst met de acties uit de eerste Intifada. Gesuggereerde vormen van acties behelzen de vorming van buurtcomités die belast zijn met de veiligheid, een boycot van Israelische produkten, de promotie van nationale produkten, het bij de activiteiten betrekken van vrouwen en, in het algemeen, oproepen voor eenheid. Als het pamflet een doel duidelijk aangeeft, dan is dat wel gecoördineerde inspanningen om de nederzettingen te isoleren en de joodse kolonisten te ontwapenen, om hen ertoe aan te zetten de Bezette Gebieden te verlaten. Het Comité publiceerde in de krant van de PNA, al-Hayat al-Jadida [het Nieuwe Leven], een overzicht van de gebeurtenissen en op dagelijkse basis instructies aan de bevolking doorgeeft. Doorgaans wordt in deze instructies opgeroepen tot vreedzame demonstraties, maar enkele keren spoorden zij ook aan tot het doorbreken van de belegering door Israel van de steden en dorpen. De meeste van de 15 in het Comité verenigde organisaties en partijen beschikken over een zeer beperkte achterban en in veel gevallen representeren zij een verkalkt leiderschap dat deel uitmaakt van het PNA-bestel. De uitzonderingen zijn FATAH - die sinds 'Oslo' dankzij patronage als de staatspartij is gegroeid - en HAMAS, die als belangrijkste oppositiepartij tegen 'Oslo' tot nu toe zich buiten het PNA-circuit heeft gehouden. Op straatnivo zal FATAH de toonaangevende politieke beweging van de Intifada blijven, hoewel zijn kaders meer gericht zijn op het ondernemen van gewapende acties dan op het organiseren van een burgerlijke rebellie. HAMAS staat met zijn geschiedenis van onderdrukking door de PNA niet te trappelen om een centrale rol in de opstand op zich te nemen. Afgezien van de kwestie van het leiderschap, hebben
de golven van protest zo hun eigen dynamiek. Zoals in de meeste
volksopstanden doen zich vele, soms met elkaar in strijd zijnde politieke
processen voor. Hoewel de populariteit van Arafat en de PNA tijdens de Intifada
waarschijnlijk is toegenomen, lijken een serie trends in tegengestelde
richting aan te geven, dat de steun van de straat geen vanzelfsprekendheid
is en dat deze in laatste instantie zijn prijs zal hebben. Impliciet is er
reeds een deal gesloten. Arafat is er zich wel van bewust dat de
Palestijnse straat, anders dan in het geval van de tunnel-Intifada van
1996 [die losbrak, nadat de toenmalige premier van Israel, Benjamin
Netanyahoe, in Jeruzalem een tunnel onder de Haram al-Sharif voor het
publiek had opengesteld; red.], hem niet zal toestaan de doden aan
Palestijnse zijde te gebruiken om louter de onderhandelingen met Israel te
hervatten. De grote woede onder Palestijnen maakt het voor de PNA
onmogelijk om de opstand te beteugelen, voordat een concrete overwinning
is geboekt. Zolang Arafat zich aan deze spelregel houdt, zal de bevolking
hem blijven steunen. Onder deze steun gaat groeiende kritiek schuil op het onvermogen van de PNA om tijdens de Intifada elementaire logistieke steun aan de bevolking te verschaffen. Er zijn richtlijnen geen gegeven inzake de verdediging van de burgerbevolking en evenmin zijn er enige aanwijzingen dat deze worden voorbereid in geval zich kritieke ontwikkelingen zouden voordoen, zoals het afsnijden van de elektriciteit of van de watertoevoer of een schaarste aan benzine. Palestijnen zien deze tekortkomingen als een bewijs van de incompetentie van de PNA, of erger nog van verwaarlozing. Zij zijn ook niet genegen een regering te vertrouwen, die berucht is vanwege haar economische corruptie en die verantwoordelijkheid draagt voor het slecht aanpakken van de toenemende economische schade die de bevolking lijdt. Het zwakke optreden van de PNA wordt niet gecompenseerd door de beperkte visie en de capaciteiten van het Hoge Comité. Uit de huidige crisis valt de onafwendbare conclusie te trekken dat het historisch leiderschap niet in staat is te besturen en tegelijkertijd niet bij machte is om als een nationale bevrijdingsbeweging te opereren. Tegen het eind van oktober begonnen leidende PNA-figuren zich inzake de Intifada eindelijk direct tot het publiek te wenden in een serie forumdiscussies die door NGO's werden gesponsord. De sprekers waren oppositionele intellectuelen en politieke leiders, waar een groot publiek op af kwam dat om informatie zat te springen. Van deze bijeenkomsten werd via de lokale radio- en televisiestations steeds uitgebreid verslag gedaan. Tijdens een massabijeenkomst op 5 november in Ramallah, schetste de minister van Informatie en Cultuur, Yasser Abed Rabbo, de - naar het zich liet aanzien - agenda van de PNA. Allereerst verklaarde hij dat de Intifada zich zou moeten beperken tot vreedzame protesten en afgezien zou moeten worden van het gebruik van wapens, aangezien dit naar zijn mening desastreuze Israelische vergeldingsacties uitlokte. Hij waarschuwde voor de gevolgen van het eenzijdig uitroepen van de onafhankelijkheid op 15 november, met het argument dat dit Israel een eenvoudig excuus zou geven om de C-Gebieden te annexeren, inclusief de nederzettingenblokken. Hij vervolgde met het afbakenen van drie centrale doelstellingen van de opstand. In de eerste plaats toonde hij zich een voorstander van hervatting van de vredesbesprekingen [sic] met Israel, op basis van terugtrekking tot de grens van 1967. Daarmee gaf hij aan dat de PNA een eerder ingenomen positie, namelijk dat zij ook na de final status-onderhandelingen met joodse nederzettingen in Palestina akkoord zou gaan. Ten tweede plaats riep hij op de Europese Unie, Egypte, Jordanië en mogelijk Rusland bij de verdere onderhandelingen te betrekken, om zo de pro-Israelische opstelling van de Verenigde Staten te neutraliseren. In de derde plaats vroeg hij om een internationale politiemacht ter bescherming van Palestijnse burgers - niet louter een tijdelijke buffer tussen de twee strijdende partijen, maar een semi-permanent bestuur over de Bezette Gebieden, zolang over de toekomst van die gebieden wordt onderhandeld. Abed Rabbo's pleidooi voor een internationaal bestuur en een eind aan het Amerikaanse monopolie op de onderhandelingen, sloot aan bij de gevoelens onder de bevolking. Echter, zijn verwerping van het gewapend verzet en zijn steun aan hervatting van de onderhandelingen, kunnen het PNA-leiderschap niet anders dan in conflict brengen met de militante elementen van de opstand. Kort na Abbed Rabbo's toespraak hield Marwan Barghouti - sprekend namens FATAH en temidden van vertegenwoordigers van de vier belangrijkste oppostiepartijen - een krachtig pleidooi voor een programma van escalatie. Hoewel alle linkse facties het eenzijdig uitroepen van de onafhankelijkheid steunden, gold dat niet voor Barghouti. Barghouti die aan het hoofd staat van de Tanzim en de nieuwe bête noir is van de Israelische media, waarschuwde dat er in november 1988 [door de PLO in Algiers] al een staat was geproclameerd. Thans zouden activisten moeten focussen op de kwestie 'hoe de opstand door te zetten, om zo het eind van de bezetting te bewerkstelligen'. Er kan geen onafhankelijkheid van enige betekenis gerealiseerd worden zolang joodse nederzettingen de Palestijnse gebieden fragmenteren, zo voegde hij eraan toe. Tezamen met Abed Rabbo's argumenten suggereert Barghouti's positie dat de Tanzim de strategie van mainstream leiderschap probeert aan te vullen in plaats van daarmee in tegenspraak te zijn. De huidige Intifada heeft de rol van FATAH
prominenter gemaakt, namelijk niet als de partij van de PNA, maar als een
volksmacht die in staat is de straat te mobiliseren en aan deze leiding te
geven in de confrontatie met de Israelische militairen en de joodse
kolonisten. Zij heeft ook de legitimiteit van Arafat als nationaal leider
hersteld, zowel lokaal als in de Arabische Wereld, als een staatsman die
het Israelische en Amerikaanse dictaat inzake een final status-overeenkomst
heeft verworpen. Deze twee verworvenheden zijn evenwel veilig gesteld ten
koste van de consolidatie van de rol van nationale Palestijnse
instellingen, zowel op het nivo van de staat als op dat van de civil
society. Als we de verklaringen van Abbed Rabbo en die van Barghouti nemen voor wat ze zijn, dan kunnen we ervan uitgaan dat het leiderschap onlangs strategische doelen en methoden heeft geïntroduceerd om deze deel te gaan laten uitmaken van de logica van de Intifada. Het onmiddellijke doel om een VN-vredesmacht op te voeren en het onderhandelingsproces te verbreden door er andere landen bij te betrekken, is om deze onderhandelingen opnieuw stevig in het kader van het internationaal recht te situeren, weg van de directe invloed van de Verenigde Staten en van de Israelische politiek. Op grond van de Vierde Conventie van Genève en VN-resolutie 242 zijn de joodse nederzettingen als zodanig illegaal, terwijl zij onder 'Oslo' eenvoudigweg final status issues zijn, waarover onderhandeld moet worden. Een internationale vredesmacht zou hopelijk de aandacht vestigen op de schadelijke effecten van de nederzettingen op de Palestijnse bevolking en de internationale wil sterken om deze te ontmantelen. Een internationale macht die de plaats van de Israelische strijdkrachten zou innemen, maakt het waarschijnlijker dat het merendeel van de nederzettingen - of alle - op vreedzame wijze ontruimd zal worden. Indien de internationale gemeenschap niet bereid is om de ideale oplossing op te leggen - te weten: de vorming van een Palestijnse staat op basis van de grenzen van 1967 - dan zal het wellicht bereid zijn om een derde Israelische hergroepering in de Bezette Gebieden tot stand te brengen, op voor de Palestijnen gunstige voorwaarden en naar posities die veel dichter bij de grens van 1967 liggen dan wat Israel thans voornemens is. Die hergroepering zou hopelijk leiden tot de ontmanteling van meer nederzettingen dan Israel thans meent dat noodzakelijk is. De Palestijnse staat die daarvan het resultaat zou zijn, zou niet zo versnipperd zijn en zou er niet komen ten koste van een 'einde van het conflict'-clausule. In een dergelijke context wordt de Intifada een middel om de druk op verscheidene fronten in stand te houden. Het voortduren van de onrust onder de bevolking onderstreept dat de status quo onhoudbaar is en dat het leiderschap niet in de positie is om terug te gaan naar waar 'Oslo' is blijven steken, gegeven het feit dat de bevolking daartegen in opstand is gekomen. Het harde Israelische militaire antwoord op de opstand helpt het stationeren van een internationale vredesmacht rechtvaardigen, om de burgerbevolking te beschermen of op zijn minst de noodzaak voor een buffer tussen de burgerbevolking aan de ene kant en de Israelische strijdkrachten en de nederzettingen aan de andere kant. Beperkte gewapende acties tegen de nederzettingen doen de boodschap naar de joodse kolonisten uitgaan dat zij op Palestijns grondgebied niet in vrede zullen kunnen leven en richting Israel dat de financiële en militaire kosten voor het instandhouden van de nederzettingen zeer aanzienlijk zullen zijn. De kwestie van de nederzettingen vestigt de aandacht op een belangrijk, maar minder voor de hand liggend zwak punt in het bovengenoemde scenario. Sinds de terugtrekking uit Zuid-Libanon is de leiding van de Israelische strijdkrachten in toenemende mate wanhopig aan het worden om haar macht en centrale plaats in de Israelische staat te rechtvaardigen en te bestendigen. Dit verklaart waarom de huidige stafchef, Shaul Mofaz, doomsday scenarios aan het Israelische kabinet blijft presenteren over een mogelijke escalatie van de Intifada in een grote regionale oorlog, gevolgd door verzoeken om een hoger budget. Voorts hebben de afgelopen jaren - wellicht met uitzondering van het geval Hebron - een groeiende en bewuste synergie te zien gegeven tussen de strijdkrachten en de joodse kolonisten - in contrast met hun veelal conflictueuze relatie vóór 'Oslo'. De groei, na elke hergroepering, van permanente militaire garnizoenen in de nederzettingen (dit alles op kosten van de Amerikaanse belastingbetaler) suggereert de consolidatie van deze alliantie tussen de joodse kolonisten en de strijdkrachten. De extreme invloed van de Israelische strijdkrachten en de militaire identiteit van zowel Ehoed Barak als Ariel Sharon en de mogelijkheid van een regering van nationale eenheid doet op zijn minst vermoeden dat er een poging gedaan zal worden om een militaire oplossing voor de Intifada te vinden. In dit verband is het van belang te memoreren dat de Intifada uitbrak als een reactie op de uitkomst van de verdraaide logica van 'Oslo', die het meest duidelijk in Camp David aan het licht is getreden. De ontknoping van 'Oslo' gaf final status-onderhandelingen te zien over het minimum van de in 1967 bezette gebieden dat aan de Palestijnen kon worden overgedragen voor een maximale prijs - het definitief opgeven van alle politieke claims jegens de Israelische staat. Aangezien Barak zijn politieke carrière heeft gebouwd op de logica van 'Oslo', zou het teruggaan naar 242 of zelfs maar de implementatie van de derde hergroepering op een voor Palestijnen acceptabele wijze, zijn politieke dood betekenen. Hij heeft daarbij waarschijnlijk de volgende calculatie gemaakt: door de derde hergroepering aan de final status-onderhandelingen te koppelen, is hij erin geslaagd Israel in een omvangrijk conflict te storten dat schokgolven in de regio teweeg heeft gebracht. Het eenvoudigweg doorvoeren van de derde hergroepering nu zou duidelijk maken, dat de immense schade van de Intifada vermeden had kunnen worden. Een belangrijk gevolg van de eerste Intifada was
dat Israel zich realiseerde dat een definitieve militaire oplossing
onmogelijk was. Steeds opnieuw heeft het taaie verzet van de Palestijnen
de enorme druk van de collectieve strafmaatregelen en counter
insurgency maatregelen die tegen hen zijn genomen. De bevolking mag
het dan aan organisatie en initiatief ontbreken, zij heeft overduidelijk
een groot vermogen om onder afschuwelijke omstandigheden te overleven -
een vermogen dat zij over een periode van 50 jaar uit noodzaak heeft
ontwikkeld. Alle tekenen wijzen erop dat Palestijnen in de Bezette
Gebieden bereid zijn dit allemaal nog eens te doorstaan en dat het
leiderschap munt zal proberen te slaan uit hun vermogen daartoe. Maar
ditmaal zijn Palestijnen, die niet graag zien dat het kritieke geval
'Oslo' zich herhaalt, waarschijnlijk minder bereid het leiderschap de
vrije hand te geven in het investeren in de politieke opbrengst van de Intifada.
noten 1 Zie: Saleh Abdel Jawad, 'The Intifada's
Military Lessons', in: The Palestine Report van 25 oktober 2000.
Hij waarschuwt daarin voor een militarisering van de Intifada.
uit: Soemoed,
jaargang 29, nummer 2, april 2001, pp. 17-24 (oorspronkelijk
verschenen in: Middle
East Report # 217 (Winter 2000); oorspronkelijke titel: 'Anatomy
of Another Rebellion'; pp. 2-15. (een latere versie is verschenen in: Journal
of Palestine Studies; jaargang 30, nummer 2 (Winter 2001), Issue #
118; pp. 5-25 ('The Second Uprising - End or New Beginning?')). vertaling: Koen Bos
|
|