tussen de oorlogen - Israelische en
Palestijnse reacties op de Amerikaanse oorlog tegen Irak
Graham Usher Terwijl de eerste Amerikaanse kruisraketten op 20 maart inslaan in Bagdad, openen Israeli's hun gasmaskertassen en begeven zich naar hun met plastick afgeplakte kamers en vullen Palestijnen nog snel hun voedsel-, water- en brandstofvoorraden aan. Het eerste volgde op een richtlijn van de regering, het tweede niet (Palestijnen beschikken niet over gasmaskers, noch over een regering die ze aan hen kan verstrekken). Gedurende de Koeweit-crisi van 1991 is Israel door 39 Scud-raketten getroffen - een laatste desperate poging van Saddam Hoessein om een Israelisch reactie uit te lokken en zo de coaltie die tegen hem in stelling was gebracht, uit elkaar te spelen. Palestijnen waren gedwongen binnenshuis te blijven als gevolg van een uitgaansverbod dat zes weken zou duren, terwijl de vrees bestond (deze keer duidelijk voelbaar) dat Israel de oorlog zou aangrijpen om het Palestijnse 'vluchtelingenprobleem' eens en voor altijd op te lossen, door de Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever en uit de Strook van Gaza te verdrijven. Goddank heeft deze ontwikkeling zich niet opnieuw [als in 1948 en 1967; red.] voorgedaan, hoewel zowel Israei's als Palestijnen zich ervan bewust waren dat zij tot de mogelijkheden behoort. Inmiddels hebben de meeste Israeli's hun kinderen weer naar school gestuurd en struinen duizenden opnieuw het stand bij Tel Aviv af, in gezelschap van hun honden en voorzien van transistor radio's in plaats van anti-gif injectiespuiten. In Jenin, Qalqiliya, Hebron en in verscheidene dorpen op de Westelijke Jordaanoever werd een uitgaansverbod afgekondigd. Maar dit had meer te maken met de arrestatiegolven van Palestijnen door het Israelische leger, dan met het neerslaan van onrust als gevolg van de oorlog tegen Irak. Er was sprake van een strakke 'interne afsluiting', met als gevolg de opsplitsing van de Westelijke Jordaanoever in 65, de Strook van Gaza in 6 enclaves. Maar dit vormt nauwelijks een uitzondering op de regel, wat betreft de Israelische politiek ten opzichte van de Bezette Gebieden. Datzelfde geldt voor het doden van Palestijnen. Afgelopen maandag negeerde de 14-jarige Ahmed Abareh het uitgaansverbod, waarna hij al stenen gooiend door Israelische soldaten in Jenin werd doodgeschoten. Hij was daarmee de 214-e Palestijn die dit jaar om het leven kwam. Er waren, afgezien van het aantal doden aan Palestijnse zijde, meer verschillen tussen deze en de vorige oorlog. In 1991 vertolkte Yasser Arafat het breed bestaande gevoel in zijn achterban, door uit te dragen dat Palestijnen 'zich allen maar in dezelfde linie konden bevinden als Irak, tegen Israel en tegen de pleitbezorger van Israel [de Verenigde Staten]'. Ditmaal had hij diezelfde 'pleitbezorger' gevraagd om hem tegen Israel te beschermen.Hij heeft het aan anderen overgelaten om de officiële Palestijnse lijn te vertolken. 'Het Palestijns leiderschap en het Palestijnse volk zien met bezorgdheid toe wat Irak en het Iraakse volk overkomt. Wij zijn, net als de rest van de Arabische natie, tegen deze oorlog. Wij zijn van meneing dat deze een gevaar betekent voor de regio en bepleiten een vreedzame oplossing,' zo liet afgelopen zaterdag de minister van Planning van het Palestijns Nationaal Gezag, Nabil Sha'ath, weten. Op 20 en 21 maart waren er in Gaza-Stad, Bethlehem, Ramallah, Qalqiliya, Khan Yunis, Rafah en in Oost-Jeruzalem demonstraties ten gunste van Irak. Maar dit waren tamme protesten vergeleken bij de massale demonstraties die de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza in het najaar van 1990 op hun kop zetten. In Gaza riep HAMAS de Iraqi's op 'om gordels met explosieven te maken en martelaren in spe om de Amerikaanse bezetters te gaan bestrijden'. Voorts riep de organisatie 'de Arabische- en moslimnatie' op om een dag te vasten, uit solidariteit met Irak. Op de Westelijke Jordaanoever riep FATAH 'de wereld' op om een eind aan de oorlog te maken. Omgekeerd smaakten Palestijnen het genoegen ook andere Arabische volkeren, gewapend met stenen en gehuld in kuffiyas, de politieke corruptie van hun leiders afkeuren - een verschijnsel dat een Arabische commentator omschreef als 'de Palestinisering van de Arabische straat'. Maar over het algemeen namen Palestijnen de tijd om op de televisie een andere oorlog te aanschouwen, waarbij zij probeerden door de 'snelle opmars van de geallieerden' als vertolkt door CNN te zien, evenals 'het heroïsche verzet' waarover al-Jazeera sprak. 'Een van de twee is mogelijk', zei een Palestijn die in drie uur langs 50 televisiekanalen had gesurfd. 'Iemand liegt er, of ze liegen allemaal.' Palestijnen zijn verscheurd door de niet-aflatende bombardementen op Bagdad, Basra en andere Iraakse steden. Aan de ene kant is er de humanitaire en nationale identificatie met het Iraakse volk, dat (net als zij) slachtoffer is van een beleg, collectieve sancties, wreed militair geweld en mogelijke herovering. Palestijnen weten uit eigen ervaring hoe snel wanhoopskreten worden geneutraliseerd door cleane beelden van gebouwen die in oranje vlammen opgaan. Anderzijds is er de koele politieke calculatie dat, hoe langer de bombardementen voortduren en de Iraki's weerstand bieden, des te moeilijker zal het voor de Amerikanen zijn om hun plannen met de regio door te voeren, evenals voor - zo menen zij - de doorvoering van Israels plannen met Palestina. Zij zien graag dat Irak vecht, niet dat Irak zich overgeeft. 'Ja, wij willen dat er een eind aan de oorlog komt en wij willen dat deze doorgaat', stelt Ibrahim, een Palestijnse zakenman in Oost-Jeruzalem. En wat betreft Saddam Hoessein? 'Saddam is de belichaming geworden van zijn volk. Het gaat niet langer meer om Saddam, het gaat om een land. Het gaat om Irak.'
uit: al-Ahram Weekly van 27 maart - 2 april 2003 Graham Usher schrijft vanuit Palestina voor onder meer The Economist, al-Ahram Weekly en Middle East International. vertaling: Koen Bos
|
verschenen in Soemoed,
jaargang 31, nummer 2, maart - april 2003, pp. 4-5
|