dagboek Palestina

 

Saree Makdisi


Februari 2005 - De eerste keer dat ik de Apartheidsmuur zag, was toen ik op weg was naar Qalandia, aan de rand van Jeruzalem. Vlakbij al-Ram zijn grote delen van de Muur, met de bouw waarvan Israel in 2003 is begonnen, al klaar, al zitten er in het noorden van het district nog gaten in.

Nu de bouw van de Muur ten noorden van Jeruzalem de laatste fase ingaat, is het duidelijk dat de 50.000 Palestijnen in en rond al-Ram volledig worden ommuurd en van elkaar en van de buitenwereld zijn afgesneden. Bovendien isoleert de Muur ook nog eens zo'n 70.000 Palestijnen in en rond Bir Nabala, die ingeklemd zitten tussen delen van de Muur, oostelijk van al-Ram en westelijk van al-Jib, en aan de zuidzijde is er het checkpoint van Beit Hanina en aan de noordzijde het beruchte Qalandia-checkpoint.

Op een punt moesten we, om aan de westzijde van de Muur te blijven, er direct onderlangs rijden over een stuk weg vol gaten en hobbels. Andere Palestijnen, de meesten te voet, stapten voorzichtig tussen en over de gaten en poogden te vermijden dat ze geraakt werden door de opspattende modder van de voorbijrijdende auto's en de auto's zelf.

Bij het Qalandia-checkpoint was een enorme opstopping van taxi's, auto's, bussen, kleine vrachtauto's en trucks ontstaan. De een probeerde een parkeerplaats te vinden voor zijn auto, de ander om de plek waar hij tussen andere auto's ingeklemd geparkeerd stond weer te verlaten. Honderden mensen liepen door elkaar: Vrouwen, kinderen, mannen die dozen en koffers droegen, boeren met kratten, kooplui met grote hoeveelheden koopwaar, allemaal hopend op auto's, bussen of vrachtauto's om hen naar hun eindbestemming te brengen – of, meer waarschijnlijk, naar het volgende checkpoint, waar het hele gedoe van voren af zou beginnen. 'Nabloes, Nabloes, Nabloes!' riepen sommige chauffeurs, met het aanbod je daar naartoe te brengen. 'Beit Lahem, Beit Lahem, Beit Lahem!' voor een rit naar Betlehem; 'al-Qoeds, al-Qoeds, al-Qoeds!' naar Jeruzalem. Ergens in de zee van auto's en mensen vond ik Hani, de chauffeur die mij voor het volgende deel van mijn reis zou meenemen.

Terwijl Hani en ik de reis naar Qalqilia vervolgden, vroeg ik me bezorgd af of het groene West Bank-nummerbord op zijn auto problemen zou geven. Inwoners van Jeruzalem hebben gele, Israelische nummerborden en zijn beter af bij wegversperringen waar ze niet de routinematige fouilleringen van het Israelische leger hoeven te ondergaan. 'Op het ogenblik is de situatie minder slecht dan een paar maanden geleden toen we nergens naar toe konden', stelde Hani me gerust, 'maar sinds kort heeft het Israelische leger zijn greep wat verruimd. Dit is wat ze doen: ze wurgen je totdat je bijna dood bent, en dan laten ze je zover los dat je alleen nog pijn lijdt; er zijn nog steeds checkpoints en wegversperringen, er wordt nog steeds gefouilleerd en getreiterd, maar omdat je je min of meer kunt bewegen voelt het minder akelig.' Hij vertelde mij dat de weg waar wij op zaten normaal een 'beperkte [verboden!] weg was'. Tot enkele maanden geleden mochten we hier met onze West-Bank-nummerborden niet komen. 'Maar zolang de "versoepeling" duurt, legt hij uit, 'kunnen wij deze weg gebruiken. Mits wij de juiste vergunningen hebben en onze papieren in orde zijn.'

De van kracht zijnde beginselen van de Oslo-Akkoorden hebben het de Israeli zeer eenvoudig gemaakt hun wurggreep op de Palestijnse samenleving te versterken. Op basis van de Oslo-Akkoorden [1993-2000; red.] werden de Palestijnse gebieden opgesplist in A-, B- en C-Gebieden. A-Gebied bestond uit de belangrijkste Palestijnse steden zoals Nabloes en Ramallah, en stond volledig onder Palestijnse controle. De A-Gebieden samen vormden aan het eind van het Oslo-proces slechts 18 procent van de Westelijke Jordaanoever. C-Gebied is geheel onder Israelische controle gebleven en omvatte ruim 60 procent van de Westelijke Jordaanoever. B-Gebied, dat onder Palestijns bestuur viel maar onder Israelische veiligheidscontrole bleef, vormde de resterende 22 procent. Alle stukjes en beetjes die tezamen de A- en B-Gebieden vormen, zijn van elkaar afgesneden eilandjes, volledig omringd door C-Gebied. Door 'Oslo' is Israel over C-Gebied de vrije hand gelaten, totdat de – steeds afgehouden - eindbesprekingen over een te vormen Palestijnse staat met succes zouden zijn afgerond. Een van de gevolgen hiervan is dat de Israëli's tijdens de zogenaamde onderhandelingen koortsachtig zijn doorgegaan met de bouw van nederzettingen en de aanleg van wegen [de zogeheten bypass roads, die de joodse nederzettingen onderling en met Israel verbinden; red.]. Alleen al in 1995 heeft Israel 100 kilometer aan nieuwe wegen op de Westelijke Jordaanoever aangelegd - ofwel 20 procent van alle wegen die in dat jaar in Israel zijn aangelegd. Hoe meer Israel zijn greep op C-Gebied consolideerde, hoe meer de Palestijnen gedwongen werden wegen te vinden rond de wegen waarvan zij geen gebruik mochten maken – door de Israeli's 'steriele' wegen genoemd. Hani wees mij op de stoffige paden over de heuvelruggen die de Palestijnen moeten gebruiken om zich van dorp naar dorp te begeven, want tussen veel Palestijnse steden en de belangrijkste wegen zijn maar weinig adequate verbindingen (let op, dit is geen vergissing en ook geen toeval). In dit kleine gebied zijn twee semi-onafhankelijke wegnetwerken: Het uitgebreide Israelische, met zijn prima bestrating, bewegwijzering, verkeersborden en goede verlichting, en het Palestijnse met slechte, vaak onderbroken en geblokkeerde wegen vol gaten en hobbels. Om de scheiding tussen de Israelische en de Palestijnse wegen op de Westelijke Jordaanoever compleet te maken is Israel van plan een systeem van bruggen en tunnels aan te leggen die de gefragmenteerde Palestijnse gebieden met elkaar zouden moeten verbinden, terwijl het Israelische verkeer de Westelijke Jordaanoever doorkruist via de 'steriele' wegen. Het Israelische leger is blij met dit idee, omdat het hierdoor in de toekomst het verkeer tussen de Palestijnse gebieden kan blokkeren door eenvoudigweg enkele van deze bruggen en tunnels af te sluiten. Het geheel is zo ontworpen dat het lijkt of hierdoor het leven voor de Palestijnen eenvoudiger wordt, maar in feite is het alleen maar goed voor de Israelische bezetting.

In januari 2004 waren er, volgens het Office for the Co-ordination of Humanitarian Affairs (OCHA) van de Verenigde Naties, 59 permanente Israelische checkpoints op de Westelijke Jordaanoever, tien gedeeltelijke checkpoints, 479 hopen aarde en puin, 75 geulen, 100 wegversperringen en 40 weghekken - allemaal gemaakt om de Palestijnse verkeersstromen te onderbreken of stil te zetten. Alle Palestijnen hebben vergunningen nodig om op de Westelijke Jordaanoever te reizen (dit was vóór Oslo niet het geval). Het verkrijgen van een vergunning vergt langdurige administratieve procedures en tienduizenden aanvragen van Palestijnen die om de een of andere reden als 'veiligheidsrisico's' worden gezien, zijn zonder meer geweigerd. De grote meerderheid van de afgegeven vergunningen betreft vergunningen voor voetgangers of passagiers die van openbaar vervoer gebruikmaken. Van de meer dan twee miljoen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever beschikken slechts 3000 over een vergunning om in de eigen auto's te rijden. Hani's auto was eigendom van een organisatie waarvoor hij voorheen werkte. In ieder geval hebben zelfs Palestijnen die over een vergunning beschikken, genoegen te nemen met het netwerk van Israelische checkpoints en het feit dat deze op willekeurige momenten open, dan wel gesloten zijn.

Onderweg naar Qalqilia passeerden wij Palestijnse steden en dorpen waarvan de toegangswegen door het Israelische leger met hopen aarde en rotsblokken waren geblokkeerd. Op al deze plaatsen stonden geparkeerde auto's en vrachtauto's, of wachtende mensen. De joodse nederzettingen die we zagen, lagen allemaal op heuveltoppen, en met hun chalets, bomengroepen, tuinen, en hun brede, goedverlichte en prachtig bestrate wegen verschillen ze enorm van de lager gelegen verdorde woongebieden.

Qalqilia heeft ongeveer 60.000 inwoners en is een belangrijk agrarisch centrum, omringd door velden en akkers, boomgaarden, kassen en olijfgaarden. Net als elke andere grote Palestijnse stad was het vroeger een commercieel en administratief centrum voor de steden en dorpen in de omgeving, waarvan de totale bevolking nogeens zo'n 40-50.000 mensen bedraagt. Omdat Qalqilia aanligt tegen de zogenaamde Groene Lijn, de veronderstelde grens tussen de Westelijke Jordaanoever en Israel – in naam een grens maar zonder veel betekenis sinds de bouw van de Muur, waarvan 90 procent oostelijk van de Groene Lijn loopt en diep in de Westelijke Jordaanoever snijdt – bood het Palestijnen uit de naburige steden binnen Israel de mogelijkheid om daar naar de markt te gaan of vrienden en familieleden te ontmoeten. De Muur heeft dit geheel van historische, commerciële, agrarische, sociale, culturele en familierelaties vernietigd. Ondanks dat de Muur door de Israeli's een 'veiligheidshek' wordt genoemd, is het duidelijk dat deze in werkelijkheid tot doel heeft om beslag te leggen op zoveel mogelijk grondgebied, bewoond door zo min mogelijk Palestijnen. Vervolgens kan dit gebied eenvoudig bij Israel worden gevoegd – feitelijk is van annexatie reeds sprake.

Nergens is dit duidelijker dan in de waterrijke en vruchtbare landbouwgebieden rond Qalqilia. Ten noorden van de stad legt de Muur beslag op ruim 2400 ha vruchtbare landbouwgrond. Qualqilia is nu de meest westerse punt van een schiereiland dat door de Muur is ontstaan.

Qalqilia en Tulkarem in het noorden, evenals nog een twintigtal steden en dorpen in dezelfde streek, zijn gescheiden van hun bouwland door het netwerk van muren, hekken die onder stroom staan en geulen, die gezamenlijk een afscheiding vormen. Erger is dat nog eens zes, zeven Palestijnse steden tussen de Muur en de Groene Lijn ingeklemd zitten. Deze bevinden zich in de nabijheid van Qalqilya, maar ook elders langs de Muur is daarvan sprake.

In oktober 2003, al snel nadat met de bouw van de Muur was begonnen, verklaarde het Israelische leger het land tussen de Muur in het oosten en de Groene Lijn in het westen tot 'gesloten militair gebied'. In de verklaring staat expliciet dat niemand anders het gesloten gebied mag betreden dan Isralische staatsburgers en ieder ander op wie de Israelische Basiswet van Terugkeer van toepassing is (dat wil zeggen iedereen van joodse afkomst van overal uit de wereld). 'Niemand' betreft die Palestijnen van wie land al is, of binnenkort wordt afgepakt. De inwoners van de dorpen in het 'gesloten gebied' moeten bij het Israelische leger een 'permanente bewonersvergunning' aanvragen. Zoals de naam suggereert, is dit zoiets als de Amerikaanse Groene Kaart, behalve dan dat in dit geval de persoon die de vergunning aanvraagt alleen maar toestemming vraagt om te mogen blijven waar hij zijn hele leven heeft gewoond [en ook zijn ouders, grootouders, enzovoort; vertaler]. De vergunningen kunnen op ieder moment worden teruggenomen of ingetrokken, wat in feite inhoudt dat, wanneer dit Israel gelegen komt, de mensen in dit gebied onderwerp zijn van standrechtelijke verdrijving van hun land en uit hun woonhuizen. In het gebied rond Qalqilia hebben enige duizenden Palestijnen permanente inwonersvergunningen. Na voltooiing van de Muur, zullen nog eens 100 000 Palestijnen erachter komen, dat ook zij een dergelijke vergunning nodig zullen hebben. Voorts zullen tienduizenden anderen niet langer toegang hebben tot hun werkplek, school of gezondheidscentrum; voor een derde van de dorpen op de Westelijke Jordaanoever wordt de toegang tot gezondheidszorg zeer problematisch – 26 klinieken zijn nu al niet meer bereikbaar en het worden er 71 wanneer de Muur is voltooid.

Die Palestijnen, die buiten het gesloten gebied leven - gescheiden van hun landbouwgrond en boomgaarden erbinnen - zijn niet veel beter af. Palestijnen - boeren uit Qalqilia, Jayyous en de omringende dorpen - die hun land aan de andere kant van de Muur willen bebouwen, moeten daarvoor vergunning krijgen van het bezettingsleger. Israelische militaire regelgeving houdt een dozijn verschillende soorten vergunningen in, die Palestijnse boeren dienen aan te vragen om hun velden te kunnen bereiken en te cultiveren. Natuurlijk moet ter verkrijging van deze vergunningen een serie ingewikkelde, bureaucratische en administratieve hindernissen worden genomen. In geval er fouten zijn in de oorspronkelijke registratie van het land, of als de oorspronkelijke eigenaar gestorven of geëmigreerd is, als er vragen zijn over erfrechten of over de herverdeling van land onder de families, of als er vragen zijn over de aktes van verkoop of titels – anders gezegd: Als er ook maar een juridisch probleem rijst niet alleen rond de eigendom van de grond in het algemeen, maar in het bijzonder over de eigendom van de grond waarvan de juridische documentatie van het ene naar het andere gemeentekantoor is gegaan, onder vier verschillende regeringen (het Turks-Osmaanse Rijk, het Britse Rijk, Jordanië en Israel) – dan wordt de aanvraag voor een vergunning opgeschort.

Bij veel van de grond op de Westelijke Jordaanoever heeft nooit een formele registratie door een van deze regerende bureaucratieën plaatsgevonden. In plaats daarvan is het inofficieel gehouden, oftewel in overeenstemming met premodern gewoonterecht dat betrekking heeft op eigendom en gebruik van grond (inclusief collectief gebruik, zoals het weiden van vee). Om dit probleem aan te pakken hebben de Israeli's de Turks-Osmaanse landwet uit 1858 afgestoft en - door hun eigen uiterst selectieve interpretatie erop los te laten - is veel van de grond op de Westelijke Jordaanoever dat eigendom was van Palestijnen, tot 'staatseigendom' verklaard, in navolging van de Turks-Osmaanse terminologie miri-land, waarbij eigendom is beperkt tot het productieve gebruik ervan. Volgens Israels interpretatie wordt miri-land dat niet gedurende een bepaalde periode actief is bewerkt (zelfs als het bewerken ervan met geweld wordt verhinderd) opnieuw openbaar bezit [lees: staatseigendom] – hetgeen wat de Israeli's betreft, betekent dat zij ermee kunnen doen wat zij willen. De enige belemmering schuilt in het feit dat het Verdrag van Sčvres het einde van het Turks-Osmaanse Rijk heeft ingeluid, dat bijgevolg nooit het VN-Handvest of de Conventie van Genčve – die beide bepalingen met betrekking tot bezet gebied bevatten – heeft kunnen ondertekenen, terwijl Israel dit wel heeft gedaan. In ieder geval zal, terwijl de verschillende juridische kwesties worden aangevochten, veel van het land ongebruikt blijven, terwijl de klok door tikt: Zo heeft Israel van de miri-landwetten uit het verleden gebruik gemaakt om Palestijns gebied te kunnen onteigenen.

Tot nu toe is door de bezettingsautoriteiten ongeveer een kwart van de aanvragen voor een toegangsvergunning tot land in het gesloten gebied niet toegekend. Zelfs degenen die wel een vergunning hebben gekregen, kunnen niet altijd hun landerijen bereiken, omdat zij daarvoor ook enkele doorgangen in de Muur moeten passeren, die de Israeli's halfhartig hebben aangelegd als reactie op de vele protesten. In het 'randgebied' tussen Qalqilia en Tulkarem zijn bij voorbeeld 12 doorgangen - waarvan er vier nimmer zijn opengesteld. Nog eens drie zijn aangelegd voor een ander doel dan voor landbouwactiviteiten, en om die reden verboden voor Palestijnse boeren. Dat betekent dat er nog vijf doorgangen overblijven. Het zijn met name de doorgangen die het dichtst bij de noordelijke rand van Qalqilia liggen, die tot nu toe gesloten zijn gebleven of helemaal niet door de boeren mogen worden gebruikt. Hierdoor moet een boer uit Qalqilia wiens land in het noorden ligt de stad verlaten via de oostelijke weg (die nu open is maar op ieder moment weer gesloten kan worden) om zo, over deze omweg spitsroedenlopend langs de vele checkpoints en wegversperringen, via het oosten en het noorden van de stad zijn grond te bereiken, of liever de doorgang het dichtst bij zijn grond te bereiken.

Tijdens de maanden die op het in werking treden van het vergunningensysteem volgden, moesten de boeren lange tijd wachten voordat zij erdoor mochten. Bij aanvang van de olijvenoogst in 2003 bleven de doorgangshekken wekenlang dicht als collectieve strafmaatregel voor een bomaanslag in de stad Haifa.

Na een aantal schriftelijke beroepen en petities bij het Israelische Hooggerechtshof gaan de meeste doorgangen – of liever de meeste van de vijf doorgangen voor boeren – inmiddels op min of meer vastgestelde tijden driemaal daags een half uur lang open. Maar ook nadien kampen de boeren met veel problemen. Dikwijls kunnen zij hun tractoren en landbouwwerktuigen niet door de toegangshekken meenemen; in extra drukke tijden, zoals tijdens de oogst, is het moeilijk voldoende extra arbeiders te krijgen, omdat dezen niet over de vereiste vergunningen beschikken en het een dag, een week of een maand kost om deze alsnog te bemachtigen - tijd die voor het werk waarom het allemaal te doen was verloren is gegaan. Stel dat het een Palestijnse boer allemaal meezit, dan moet hij vervolgens zijn oogst op de markt zien te krijgen, hetgeen inhoudt dat hij een open doorgang moet zien te vinden om zijn producten tijdig door het toegangshek te krijgen. Verder kunnen onderhandelingen bij de wegversperringen en transportvergunningen lange wachttijden bij de checkpoints opleveren, met als gevolg dat aan bederf onderhevige waren uren- of dagenlang worden opgehouden. En dan is er nog het organiseren van nieuw vervoer bij de checkpoints, waar producten moeten worden overgeladen op een volgende auto omdat deze er niet door mag of kan. Volgens een recente beoordeling van de Palestijnse economie door de Wereldbank is 'in 2003 het "overlaadsysteem' bij checkpoints routine geworden'. Maar het is een ramp als het hele gebied een dag, een week of een maand wordt afgesloten.

Langs de westelijke rand van Qalqilia neemt de Muur de vorm aan van een 6 meter hoog betonnen obstakel. Langs de noordelijke en de zuidelijke zijde wordt de weg die de boeren naar hun velden plachten te nemen nu onderbroken door de gebruikelijke hopen aarde en betonblokken, een metalen hek, rollen scheermesdraad van ongeveer een meter diep, een drie meter hoog ijzeren rooster met nog weer scheermesdraad er bovenop, een hek dat onder stroom staat, nog meer scheermesdraad, nog weer vijf en veertig meter weg en dan aan de andere kant nog meer van hetzelfde. Dit alles wordt beschermd door een reusachtige, versterkte toren waarop de Israelische vlag wappert. Toen ik de Israelische werkzaamheden hier stond te bekijken, werd me verteld dat ik stond in wat eens een boomgaard was en dat de bomen waren omgehakt om het zicht vanuit de toren niet te hinderen.

Het gaat niet alleen om de grote schade die is aangericht in dit betrekkelijk kleine gebied – de permanente verwoesting van een lap grond van 200 meter breed en acht kilometer lang is in een stad van de omvang van Qalqilia meer dan deze armlastige gemeente kan verdragen – maar om de onteigeningsklok die gewoon doortikt in dit Palestijnse langbouwgebied dat niet meer wordt geďrrigeerd noch bewerkt omdat dit niet kan [mag].

De hervatting van onderhandelingen tussen het nieuwe Palestijnse leiderschap en de Israelische regering heeft een gevoel van optimisme opgeroepen dat wij niet zonder meer willen laten varen. Maar de vorige onderhandelingsronden - beginnend met Oslo in 1993 - hebben er alleen maar toe geleid dat Israel zijn greep op de Westelijke Jordaanoever, de Strook van Gaza en Oost-Jeruzalem verder heeft weten te consolideren, terwijl de leefomstandigheden van de Palestijnen steeds verder zijn verslechterd. Ook de periode van rust na de dood van Yasser Arafat op 11 november van het afgelopen jaar werd door velen gezien als een hoopvolle tijd. Maar juist in deze periode kregen de mensen van Jayyous (nabij Qalqilia) te horen dat nog meer van hun grond zal worden onteigend ten profijte van de uitbreiding van de Israelische nederzetting Zufim, in het randgebied tussen de Groene Lijn en de Muur. Hun olijfboomgaarden zijn in december door bulldozers omgeploegd. Blind optimisme dat deze 'feiten op de grond' over het hoofd ziet, verschilt niet van wanhoop.


uit: London Review of Books van 3 maart 2005

Saree Makdisi is hoogleraar Engelse Literatuur aan de Universiteit van California (Los Angeles)

vertaling: Aleid Sevenster-Blink



Verschenen in Soemoed, jaargang 33, nummer 2 (maart - april), pp. 8-11