de
'Sharon files'
Het is 19 september 1982, de dag nadat de milities van de
Libanese Srijdkrachten [LF, de militie van de Falangisten; red.] de
Palestijnse kampen in Beiroet hebben verlaten, na een slachtpartij die
zo'n 38 uren heeft geduurd. Pas nu wordt zichtbaar wat de Israelische
soldaten rond de kampen beweerden onmogelijk gezien te kunnen hebben. De
straten zijn bezaaid met lichamen. Mannen, vrouwen en kinderen,
doodgeschoten en in stukken gehakt. Zwangere vrouwen de buik opengereten. In het christelijk Oost-Beiroet vindt een ontmoeting
plaats tussen Israels chef-staf, luitenant-generaal Rafael Eitan, de
commandant van het Noordelijke District, generaal-majoor Amir Drori en een
voormalige officier van de MOSSAD [buitenlandse inlichtingendienst; red.],
Menahem Navot - codenaam Mr R. - met de afgevaardigde chef-staf van de LF,
Antoine Breidi – alias Toto – en Joseph Abu-Khalil, de man die in
maart 1976 het eerste contact met de Israeli's legde. Wat volgt is de weergave van een uiterst cynisch overleg,
dat damage-limitation
tot inzet had. De hoge
functionarissen van de Israelische Strijdkrachten (IDF) uitten daarbij
geen woord van afkeurig over het bloedbad, waarbij militieleden, die door
hen waren getraind, bewapend en de kampen waren ingestuurd, tenminste 900
weerloze burgers ombrachten. Generaal Eitan: 'Iedereen wijst een beschuldigende vinger
naar Israel. Het gevolg daarvan zou kunnen zijn, dat de IDF gedwongen zal
worden zich uit Beiroet terug te trekken. Daarom moeten sommigen onder u
uitleggen waar het allemaal om draaide en wel onmiddellijk. De formule zou
moeten zijn dat zij [LF-strijders] een opdracht uitvoerden en wat er
daarna allemaal is gebeurd zich aan hun controle heeft onttrokken.' Generaal Drori: 'Daarbij zou je ook moeten verwijzen naar
wat gebeurd is in Damour [een christelijk dorp waar strijders, waaronder
ook Palestijnen, in 1976 zo'n 200 burgers doodden; J.F]. Voorts vermelden
dat dit niet jouw beleid is. Je zou kunnen verklaren dat op de plaatsen
waar ze binnenvielen er gevechten waren tussen rivaliserende groepen
binnen de kampen en niet alleen met de Falangisten.' Abu Khalil: '...
Je zegt het maar, wij zullen de boodschap wel uitdragen.' En zo gaat het verder: Een web van uitvluchten en
onwaarheden, beraamd door de IDF, die op 16 september 200 Libanese
militieleden Sabra en Shatila instuurde, met de opdracht om daar '2000
terroristen' uit de weg te ruimen, waarvan Ariel Sharon - de toenmalige
Israelische minister van Defensie - beweerde dat dezen daar waren
achtergebleven, nadat de PLO Beiroet had moeten verlaten. Bovengenoemde bijeenkomst toont - ook na het bloedbad -
de vertrouweijke relatie aan tussen de IDF en de LF en de feitelijke
incorporatie van de LF in de IDF-structuur. Twee bijna identieke verslagen van deze ontmoeting - het
ene geïdentificeerd als 'een afschrift van een gesprek dat is opgetekend
door een assistent van de commandant van het Noordelijke District', het
ander als 'De Notulen van MOSSAD (4222), van een ontmoeting tussen de
Israelische chef-staf en Generaal Dori met Toto' – maken deel uit van
het pak documenten dat werd bezorgd bij de twee rechters die trachten
Sharon - inmiddels premier van Israel - in België te berechten voor
oorlogsmisdaden die 19 jaar geleden in Libanon zijn begaan, toen Sharon de
volledige verantwoordelijkheid over
de IDF droeg. De documenten, exclusief verkregen door The Guardian,
hebben betrekking op de periode juni-november 1982: Van een zitting waarin
'het kabinet heeft beslist om het Libanese leger en de Falangisten te
laten deelnemen aan het binnengaan van Beiroet', tot de getuigenis van een
hoge officier van de miltaire inlichtingendienst, kolonel Elkana Harnof,
voor de Israelische onderzoekscommissie Kahan. Sommige documenten zijn in
het Hebreeuws gesteld, andere in het Engels. Michael Verhaeghe, één van
de drie advocaten die de eisende partij in de zaak tegen Sharon
vertegenwoordigt, heeft weinig twijfel over de authenticiteit van de
documenten. Ze arriveerden anoniem in juni, 10 dagen voor het proces werd
geplaatst onder de wetgeving die België toestaat om [ook] buitenlanders
voor oorlogsmisdaden te vervolgen, onafhankelijk van de plaats waar deze
werden begaan. 'De documenten geven een zeer gedetailleerd verslag van
een aantal gebeurtenissen die heel moeilijk te verzinnen zijn, zeker in
zo'n korte tijdspanne', zegt Verhaeghe. Verscheidene onderzoeken die door The
Guardian in Israel en Libanon zijn gedaan, hebben de identiteit van de
officieren van de inlichtingendiensten die in de documenten worden
genoemd, de data en locatie van bepaalde vergaderingen, de aanwezigen en
zelfs delen van de inhoud van deze bijeenkomsten, bevestigd. Het
lettertype van de documenten in het Hebreeuws komt overeen met datgene dat
werd gebruikt ten tijde van de commissie-Kahan. De stemmen van vele van de
protagonisten zijn onmiskenbaar, waaronder de hoofse Pierre Gemayel,
patriarch van de familie Gemayel, en Sharon, naar wie verwezen wordt als
DM [Defence Minister]. Hieronder enkele woorden, opgetekend tijdens een
ontmoeting op 21 augustus in het huis van Gemayel in Bikfaya: Pierre: 'Ik bezocht Israel verscheidene malen. Ik was
zeer onder de indruk.' DM: 'De grote uitdaging is hoe macht te vormen en ermee
om te gaan. Wij waren met 18
miljoen, en 6 miljoen van ons werden uitgeroeid... Machtsuitoefening is
waarover ik het met u wil hebben.' De advocaten stellen dat het belang van de documenten
schuilt in het steeds terugkerende bewijs dat de IDF de
'verantwoordelijkheid voor de bevelvoering' ('command responsibility')
droeg voor de LF, tijdens en na de slachtpartij. Volgens een verslag van
een bijeenkomst op 13 juli, tijdens welke tussen de LF-leiders 'de
verovering van Beiroet' werd bediscussieerd, verklaarde Generaal Eitan
'dat de IDF al de noodzakelijke steun zou verlenen: artillerie,
luchtsteun, enzovoort, als zou het om reguliere IDF eenheden gaan'. 'Volgens de gevestigde wet van command responsibility
- ook aangeduid als indirecte verantwoordelijkheid - vormt dit het
waterdichte bewijs van de bewuste en feitelijke commandostructuur', zegt
Chibli Mallat, één van Verhaeghe's collega's. In februari 1983 stelde de commissie Kahan vast, dat geen
enkele Israeli 'direct verantwoordelijk' was voor het bloedbad, maar ze
bepaalde wel dat Sharon 'persoonlijke verantwoordelijkheid' droeg. Er werd
hem nalatigheid verweten, omdat hij de mogelijkheid van een bloedbad in de
kampen, na de moord op 14 september op de leider van de LF, de tot
president verkozen [maar nog niet beëdigde] Bashir Gemayel, had genegeerd
en dat dit door Sharon in het openbaar ten onrechte in de schoenen van de
Palestijnen is geschoven. Daarop trad Sharon terug als minister van
Defensie, maar hij bleef deel uitmaken van het kabinet. Vandaag [28 november] zal in Brussel door het Hof van
Beroep achter gesloten deuren besloten worden of Israels eerste minister
voor de rechtbank gedaagd zal worden. De advocaten van Sharon zullen
ondermeer argumenteren dat hij als zittend regeringsleider immuniteit
geniet en dat de Belgische wetgeving terzake niet retroactief toegepast
kan worden - beweringen die Mallat en zijn colega's van de hand wijzen.
Pas als het Hof de eisen van de aanklagers ontvankelijk verklaart, zullen
de documenten in een rechtszaak worden overlegd en zullen Sharons
advocaten zich ertoe verplicht zien om deze te erkennen of andere
documenten te overleggen die ze weerleggen. Pas dan zal het Hof kennis
nemen van Sharons eerder geuitte bewering dat de LF [de opdracht hadden]
de kampen 'te zuiveren', en dit in weerwil van hun gekende neiging tot
moord en verkrachting. Dus, ook al verlieten de eerste PLO-strijders Beiroet op
21 augustus, toch had Sharon een ontmoeting met Bashir en Pierre Gemayel
om een nieuwe aanval op de Palestijnse aanwezigheid in Libanon te vragen.
In de notulen van die ontmoeting wordt Sharon als volgt geciteerd: 'De
vraag werd reeds eerder gesteld, maar wat zou er met de Palestijnse kampen
gebeuren, wanneer de terroristen zich hebben teruggetrokken... Je moet
actie ondernemen... Om geen terroristen in de kampen te hebben moet je
deze zuiveren.' Pierre Gemayel maakte er zich vanaf: 'We zijn midden in
een politiek proces van presidentsverkiezingen... Bashir is de gekozen
kandidaat... Het is belangrijk dat de rust wordt bewaard.' Sharon drong
aan: 'Wat zou jij doen met de kampen?'. Bashir: 'We plannen een echte
dierentuin (a real zoo).' In zijn getuigenis voor de commissie-Kahan beweerde
Sharon dat niemand zich kon indenken dat de LF in de kampen een bloedbad
zou aanrichten. Die bewering staat op gespannen voet met de talrijke
getuigenissen in de documenten in bezit van de Belgische advocaten,
waaronder ook Sharons eigen beklag aan Bashir Gemayel, zo'n 10 weken voor
de moordpartij, dat het 'onze plicht is om de vreselijke dingen die zich
eerder hebben voorgedaan in het vervolg te voorkomen, het moorden,
verkrachten en de diefstal door sommige van uw manschappen'. In diezelfde
maand - tijdens een ontmoeting met Amerikaanse diplomaten in het huis van
Johny Abdo, het hoofd van de Libanese militaire inlichtingendienst -
stelde Sharon voor dat aan de PLO-strijders in Beiroet 'asiel' zou worden
verleend in Israel. 'Hoewel we in het huis van een vriend zijn', zei
Sharon volgens het verslag dat van deze ontmoeting is opgesteld, 'wees
ervan verzekerd dat ze in onze handen veiliger zouden zijn!' Verhaeghe's documenten tonen aan dat deze overtuiging
werd gedeeld door topfunctionarissen van de inlichtingendiensten die geïdentificeerd
worden in een geheim gehouden deel van het Kahan rapport - de zogeheten
Appendix B. Kahan vertelde dat Appendix B niet zou worden gepubliceerd om
redenen van nationale veiligheid. De advocaten denken dat de documenten
waarin wordt verwezen naar deze ambtenaren wel moeten komen uit Appendix
B, maar ze weten niet of het hele dossier uit Appendix B komt. Volgens uittreksels uit de getuigenis voor de
Kahan-commissie, wordt Sharons bezorgdheid gedeeld door Yitzhak Hoffi, die
destijds aan het hoofd stond van de MOSSAD. Hoffi zegt dat de Falangisten
'praten over het oplossen van het Palestijnse probleem met een handgebaar,
doelend op fysieke eliminatie... Ik denk niet dat iemand daarover enige
twijfels had... Ze brachten de kwestie Libanon ter sprake, dat onmogelijk
kan overleven zolang een [Palestijnse] bevolkingsgroep van deze omvang
daar leefde.' Soortgelijk is de samenvatting van kolonel Harnofs
getuigenis, een maand later: 'Het was mogelijk om op grond van contacten
met de leiders van de Falangisten te vermoeden wat hun echte intenties ten
aanzien van de Palestijnen waren: 'Sabra zou een dierentuin worden en
Shatila de parkeerplaats van Beiroet...' Toen ze deelnamen aan acties ten
oosten van Bahamdoun [in operaties tegen de Droezen] liepen ze recht op de
dorpen af en begonnen hun moordpartijen.' De duidelijkste aanwijzing van hoe de LF het
'demografisch probleem' zou oplossen, werd gegeven door Bashir Gemayel
zelf, in een ontmoeting met Menachem Navot. Volgens één relaas van deze
ontmoeting voegt Bashir toe 'dat het mogelijk is dat in deze context
verschillende Deir Yassins nodig zullen zijn', verwijzend naar het
Palestijnse dorp waar in april 1948 254 dorpelingen werden vermoord,
tijdens de meest spectaculaire aanval in de verovering [door zionistische
strijdgroepen] van Palestina. In juni van dit jaar, resulteerde de eerste zaak waarin
de universele jurisdictie werd uitgevoerd in België in de veroordeling
van vier Rwandezen voor misdaden gepleegd in 1994. Mallat en zijn
collega's zeggen dat ze vastberaden zijn om druk uit te oefenen voor een
gelijkaardig resultaat, ondanks de beschuldigingen die tegen hen geuit
worden: anti-semitisme, vijandigheid en haat. Zij stellen dat hun
uitgangspunt niet de misdadiger, maar de misdaad is. 'Ik heb de vaste overtuiging dat het moeilijk is om vrede
in het Midden-Oosten te bewerkstelligen zonder een minimum aan
toerekenbaarheid, vooral voor de zwaarste misdaden', zegt Mallat. 'We
hebben een dag van vergelding nodig voor de onbestraft gelaten misdaad
tegen de menselijkheid, begaan in Sabra en Shatila.'
uit: The Guardian van 28 november 2001 Julie Flint is redactrice van The Guardian, met
als zwaartepunt het Midden-Oosten. vertaling Mirjam Van Belle
Verschenen in Soemoed, jaargang 29, nummer 6 (december 2001), pp. 37-39.
|