Israel-Palestina is het uur van de binationale staat aangebroken? Leila Farsakh Ehoed Olmert en Mahmoed Abbas (Abu Mazen) hebben in Jeruzalem op 19 februari in het gezelschap van Condoleezza Rice hun verbintenis bevestigd om te streven naar een twee-staten-oplossing voor het Israelisch-Palestijnse conflict. Deze principeverklaring maakt maar weinig kans, zelfs niet op een begin van toepassing. Tegelijk gaat de kolonisatie van de Westelijke Jordaanoever onverminderd voort. En dat is zonder twijfel de reden waarom er steeds meer stemmen opgaan - en met steeds meer klem - om een binationale staat op te richten op het geheel van het grondgebied van het historische Palestina. Drie jaar geleden schreef Meron Benvenisti - in de jaren zeventig loco-burgemeester van Jeruzalem - dat het niet langer de vraag is of er ooit een binationale staat komt in Palestina-Israel. Volgens hem is het de vraag welk soort binationalisme er bepaald en in de praktijk zal worden gebracht.(1) Bekende intellectuelen uit beide kampen benadrukken dat deze oplossing onvermijdelijk wordt: wijlen Edward Said en Azmi Bishara [Palestijns Knesset-lid], de historicus Ilan Pappé, de academici Tanya Reinhart [onlangs overleden] en Virginia Tilley, de journalisten en activisten Amira Hass en Ali Abunimah.(2) Er bestaan tal van werken waarin de idee van een binationale staat wordt verdedigd. De auteurs gaan telkens weer van dezelfde vaststelling uit: De mislukking van de Oslo-Akkoorden en van de versnippering van de Bezette Gebieden in vele bantoestans.(3). Kortom, de regio stevent eerder af op de afgrond van een nieuwe apartheid, dan op de co-existentie van twee leefbare, onafhankelijke staten. De idee van een binationale staat is niet nieuw. Zij is afkomstig van een groep linkse zionistische intellectuelen uit de jaren twintig van vorige eeuw, met boegbeelden als de filosoof Martin Buber, de eerste rector van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem, Judah Magnes, en Haïm Kalvarisky die was aangesloten bij Brit Shalom en later bij Ihoed (Unie). Zij traden in de voetsporen van de schrijver Ahad Ha'am en beschouwden het zionisme als een zoektocht naar een culturele en spirituele renaissance van het jodendom, die in geen geval kon worden gerealiseerd op basis van onrecht. Voor hen was het essentieel een natie te stichten, maar daarom nog niet noodzakelijk een onafhankelijke joodse staat, vooral als die ten koste zou gaan van de autochtone bevolking. Judah Magnes benadrukte dat het joodse volk 'geen joodse staat nodig heeft om zijn voortbestaan te garanderen'.(4) Onder het Britse mandaat (1922-1948) bleven de voorstanders van de binationale optie binnen de zionistische beweging in de minderheid, maar zij hadden wel invloed. Zij lieten hun stem weerklinken in de zionistische middens en in de internationale arena, bijvoorbeeld in 1947 tijdens de hoorzittingen van het United Nations Special Committee on Palestine dat uiteindelijk de opdeling van Palestina zou voorstellen. Zij verzetten zich heftig tegen dit voorstel en verdedigden een andere keuze: Een binationale staat die een onderdeel zou worden van een Arabische federatie. Om de joodse nationale verzuchting naar een cultuur- en taalautonomie te vrijwaren, stelden de binationalisten een federale structuur voor die in geen enkel opzicht de fundamentele rechten van alle burgers mocht aantasten. Zij beriepen zich op de geest van het Britse mandaat om de oprichting van een wetgevende raad te bepleiten, die gebaseerd moest zijn op een proportionele vertegenwoordiging en de nationale rechten moest bevorderen, zonder afbreuk te doen aan de gelijke politieke rechten van alle burgers. Met het verdelingsplan voor Palestina, dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 29 november 1947 werd goedgekeurd en met de eerste Israelisch-Arabische oorlog van 1948-1950 werd de idee van een binationale staat opzij geschoven. Deze mislukking werd vaak uitgelegd als het gevolg van het idealisme en het onvermogen van de binationalisten om rekening te houden met de realiteit op de grond. Maar klopt dat wel? Magnes ging er immers vanuit dat de binationale staat de enige realistische optie was die de joodse gemeenschap in Palestina kon redden, precies omdat deze gemeenschap een minderheid vormde. In feit heeft de binationale optie gefaald omdat de belangrijkste politieke protagonisten deze idee verwierpen: De zionistische organisaties wilden er niet van weten, het Groot-Brittannië moedigde het binationalisme allesbehalve aan. De Arabieren stonden er zeer wantrouwig tegenover. In 1969 kwam de binationale optie weer naar boven - weliswaar in een andere vorm - met de verklaringen van de Palestijnse Bevrijdingsbeweging (FATAH), de organisatie van Yasser Arafat, over de oprichting van een democratische staat in Palestina. Deze staat moest een einde maken aan het onrecht dat de oprichting van de staat Israel en de verdrijving van 750.000 Palestijnen uit hun dorpen en steden veroorzaakt had. FATAH eiste de toepassing van hun recht op terugkeer, zonder evenwel de joodse aanwezigheid in Palestina aan te vechten. FATAH riep weliswaar op tot de vernietiging van de structuren van de staat Israel, die als een koloniale entiteit werd beschouwd, maar verdedigde de idee van een eenheidsstaat voor alle burgers: Moslims, christenen en joden. Het was de eerste officiële Palestijnse poging om het vraagstuk aan de orde te stellen van de verhouding tussen nationale rechten en individuele burgerrechten. Dit voorstel kon in Israel op geen enkele positieve reactie rekenen, noch in de internationale arena. In de daarop volgende decennia werd de oprichting van twee staten zowat de enige mogelijkheid die in aanmerking kwam. Ondanks de verklaringen van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten gunste van een democratische staat, bereidde Arafat de Palestijnen voor om de opdeling van Palestina te aanvaarden. In 1974 stemde de Palestijnse Nationale Raad (het hoogste gezagsorgaan van de PLO) hiermee in en deed dat in 1988 nog duidelijker met de Palestijnse onafhankelijkheidsverklaring en de aanvaarding van het verdelingsplan van de Verenigde Naties. Een Palestijnse staat, ook al omvatte deze maar 22 procent van het oorspronkelijke grondgebied, was de enige mogelijke optie. de nachtmerrie van een nieuwe apartheid De lange mars van de Palestijnen naar de erkenning en oprichting van een onafhankelijke staat liep in 1993 uit in de Akkoorden van Oslo. Het belangrijkste en wellicht enige succes van deze overeenkomst was, zoals de toenmalige Israelische premier Yitzhak Rabin verklaarde, de officiële erkenning dat Israeli's en Palestijnen 'voorbestemd waren om op hetzelfde grondgebied samen te leven'. De grote tragedie van Oslo was echter dat de droom van twee staten omsloeg in de nachtmerrie van een nieuwe apartheid.[tragedie? Op Israel rust de volle verantwoordelijkheid daarvoor!; red.] Sinds 1994 zijn de Palestijnen de facto gevangenen. Zij zijn niet bevrijd, maar onderworpen aan een systeem van vergunningen, die door de Israeli's worden verstrekt. Zij hebben te lijden onder de oprichting van meer dan vijftig permanente checkpoints en talloze andere versperringen die hun grondgebied opdelen in acht belangrijke bantoestans en voorts onder een verdubbeling van het aantal joodse kolonisten, die op dit ogenblik met meer dan 400.000 zijn. Sinds 2002 is het Palestijnse bestuur nog meer versnipperd door de bouw van de Muur, die - eenmaal voltooid - meer dan 750 km. lang zal zijn en 46 procent van het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever zal wegsnijden.(5) Hoe geloofwaardig is een binationale staat in deze omstandigheden? Ten eerste is de opdeling steeds minder een antwoord op de nationalistische verzuchtingen van de zionisten en van de Palestijnen. In tegenstelling tot de situatie in 1947, toen de opdeling nog helemaal niet op de proef was gesteld, wordt de twee-staten-oplossing op de grond gekenmerkt en bepaald door de totale dominantie van Israel. Ondanks het historisch compromis van 1993 hebben de Palestijnen nog steeds geen erkende en levensvatbare staat. Aan de andere kant heeft het Palestijnse nationalisme zijn limieten getoond, met leiders die niet in staat zijn hun volk naar de onafhankelijkheid te leiden en die elkaar onderling verscheuren. De opdeling heeft ten slotte ook voor de joden gefaald: Zij kennen allesbehalve de veiligheid die de staat Israel hen in het vooruitzicht had gesteld. In de jaren negentig kwamen rond 400 joodse Israeli's bij zelfmoordaanslagen om het leven. Sinds het begin van de Tweede Intifada in september 2000 werden 1000 joodse Israeli's gedood en in sommige landen in de wereld neemt het antisemitisme toe. Tegelijk ondergraaft de demografische evolutie op de grond de leefbaarheid van elk verdelingsplan. In 2005 bedroeg het totaal aantal joodse Israeli's die tussen de Middellandse Zee en de rivier de Jordaan leven 5,2 miljoen, tegenover 5,6 miljoen Palestijnen. Zelfs na zijn terugtrekking uit Gaza in 2005 en ondanks zijn plannen om zijn grenzen met de Westelijke Jordaanoever af te bakenen, zal Israel geconfronteerd blijven met een demografische groei, die aan de Palestijnse kant sterker is dan aan de Israelische. Deze demografische groei zal hoe dan ook economisch doorwegen, maar ook politiek, aangezien het Palestijnse bevolkingsdeel van zijn reële rechten verstoken blijft. En er is nog een andere factor die de oplossing van een eenheidsstaat aantrekkelijker maakt: Het staatsburgerschap gebaseerd op rechtvaardigheid en gelijkheid, op betrokkenheid en niet op nationalistische uitsluiting. De geschiedenis heeft - hier en elders - aangetoond dat opdeling niet kan slagen zonder de verdrijving en de transfer van de bevolking. En dat stelt een ethisch probleem. De vrede kan - vanuit een moreel standpunt - nooit tot stand komen zonder een rechtvaardige oplossing voor het vluchtelingenvraagstuk met de eerbiediging van het recht op terugkeer of op compensatie voor het geleden verlies, zoals resolutie 194 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties uit 1948 dat eist. Maar het recht op terugkeer vormt, net als de Palestijnse demografische groei, een gevaar voor het joodse karakter van de staat Israel en dat is voor de Israeli's een onoplosbare tegenstelling. Volgens de historicus Tony Judt is dat precies de limiet van de staat Israel: Zijn anachronistische karakter. Geen enkele staat kan zich democratisch noemen en tegelijk etnische uitsluiting als grondslag hebben, zeker niet na de misdaden die in de vorige eeuw zijn begaan.(6) Voor Virginia Tilley zijn de opdeling en dus ook het bestaan van de staat Israel al 'van bij begin af aan tot mislukken gedoemd geweest, omdat deze gebaseerd zijn op de gediscrediteerde idee - waarop het zionisme echter heel zijn morele autoriteit blijft baseren - dat een etnische groep wettelijk de formele en permanente dominantie kan claimen over een territoriale staat.' De verdediging van de democratische staat leidt tot een herdefiniëring van het concept staat, waarbij de democratie opnieuw de voorrang moet krijgen boven het nationalisme. Of zoals Ali Abunimah uitlegt: Dit zou 'de hele bevolking toelaten te leven en te genieten van heel het land en tegelijk de verschillende gemeenschappen te beschermen en tegemoet te komen aan hun specifieke behoeften. Het zou toelaten het conflict te deterritorialiseren en demografie en etniciteit als factoren van macht en politieke legitimiteit te neutraliseren.' En daar ligt precies de grote uitdaging, want dit conflict blijft - net zoals zo vele andere - een territoriaal conflict. De etniciteit en meer nog de religie blijven de bron van legitimiteit en macht. De voorstanders van de democratische staat stellen vast dat de bevolking zich meer en meer ten gunste van deze oplossing mobiliseert, die geïnspireerd is door het Zuid-Afrikaanse model. Er worden op diverse niveaus in Europa en in de Verenigde Staten boycotcampagnes gevoerd tegen, wat steeds meer mensen bestempelen als Israelische apartheid.(7) Actiegroepen in Palestina en Israel mobiliseren tegen de Muur en zijn op zoek naar een gezamenlijke verzetsstrategie die gekant is tegen de Israelische politiek - en niet tegen de joodse bevolking – en die gebaseerd is op gelijke rechten voor alle burgers en niet op twee afzonderlijke staten. Het grote probleem blijft echter dat de drie belangrijkste politieke actoren verre van gewonnen zijn voor deze idee. De politieke klasse en de meerderheid van de bevolking in de staat Israel sturen aan op scheiding, zoals blijkt uit de verpletterende steun aan de bouw van de Muur. De 'internationale gemeenschap' heeft zich de twee-staten-oplossing tot doel gesteld, zonder evenwel iets te ondernemen om deze oplossing in de praktijk mogelijk te maken of na te gaan of er op dit vlak vooruitgang wordt geboekt. Het Palestijnse leiderschap van zijn kant heeft geen strategie meer, in die mate zelfs dat HAMAS en FATAH in gewelddadige gevechten zijn verwikkeld. De impasse kan misschien een sprankje hoop doen heropleven. Er zijn 60 jaar nodig geweest om de opdeling van Palestina op de proef te stellen en de beperkingen ervan aan den lijve te ondervinden. Is de tijd niet gekomen om over originele en nooit uitgegeven oplossingen na te denken? noten 1 Meron Benvenisti, 'Which kind of binational state?', in Ha'aretz (Tel Aviv) van 20 november 2003. uit: Le Monde Diplomatique (Parijs) van maart 2007 Leila Farsakh is docente politieke wetenschappen aan de Universiteit van Massachusetts in Boston en auteur van Palestinian Labour Migration to Israel - Labour, Land and Occupation, Londen, Routledge, 2005. vertaling : Wim de Neuter Verschenen in Soemoed, jaargang 35, nummer 2 (maart - april 2007), pp. 15-17
|