familiehereniging
geen plaats voor niet-joden in
Fort Israel
Jonathan Cook
Door zijn goedkeuring aan een effectief verbod op het sluiten van
huwelijken tussen Israeli's en Palestijnen te geven, heeft het
Israelische Hooggerechtshof de toegangspoorten van het joodse fort,
dat Israel in snel tempo aan het worden is, nog steviger gesloten. Het
besluit van de rechters was - in de woorden van het doorgaans
bezadigde dagblad Ha'aretz 'schandelijk'.
Met een kleine meerderheid [6 tegenover 5] oordeelde de hoogste
rechtbank van het land, dat een amendement dat in 2003 tot nationale
wet was verheven en dat het Israelische Palestijnen verhindert om met
hun Palestijnse echtgenotes/n in Israel te wonen - in juridisch jargon
'familiehereniging' - niet in strijd is met de rechten, zoals die in
de Basiswetten van het land zijn vastgelegd.
En ook al was daarvan sprake, zo voegde het Hof toe, dan woog de
schade voor de van elkaar gescheiden echtelieden op tegen de voordelen
van een verhoogde 'veiligheid'. Israel, zo concludeerde de rechters,
was gerechtigd zijn deuren te sluiten voor de vestiging van elke
Palestijn, om zo een klein aantal van hen de weg te blokkeren, die van
een huwelijk gebruik zou willen maken om terreuraanslagen in Israel te
kunnen plegen.
Aanvragen voor gezinshereniging in Israel komen vrijwel allemaal van
Palestijnen die in de Bezette Gebieden wonen en die met andere
Palestijnen trouwen - veelal vrienden of verwanten - die over de
Israelische nationaliteit beschikken. Een op de vijf inwoners van
Israel is Palestijn van afkomst, een bevolkingsgroep die doorgaans met
Israelische Arabieren wordt aangeduid en die er ten tijde van de
oorlog van 1948 in geslaagd is om in de Joodse Staat te blijven [dat
wil zeggen: niet uit Palestina verdreven of gevlucht zijn; red.], die
in dat jaar is gesticht.
Aangezien voor de Israelische wet het beginsel van gelijkheid [van
joden en niet-joden] niet bestaat, zagen de mensenrechtenorganisaties
die het door de regering uitgevaardigde [en door het parlement
goedgekeurde] amendement uit 2003 aanvochten, zich genoodzaakt te
beargumenteren, dat het betreffende amendement een aanslag betekende
op de waardigheid van het gezin. Want voor gemengde koppels van
Israelische staatsburgers en Palestijnen is het niet mogelijk om samen
in Israel te leven. Maar ook samenleven in de Bezette Gebieden is
onmogelijk, aangezien militaire verordeningen het Israelische
staatsburgers verbieden om daar te wonen.
Het merendeel van de rechters scheen niet in staat te zijn om dit
simpele gegeven te onderkennen. Tijdens een eerdere hoorzitting
opperde rechter Michael Cheshin, dat gemengde koppels die een gezin
willen stichten 'dan maar in Jenin moeten gaan wonen' - een
Palestijnse stad op de Westelijke Jordaanoever die in de greep zit van
Israelische pantservoertuigen en tanks.
Afgelopen week gaf Cheshin opnieuw blijk van zijn buitenaardse logica,
toen hij het meerderheidsstandpunt van zijn collega's rechtvaardigde:
'Boven de betreffende maatregel verheven is er het recht van de staat
om inwoners van een vijandige staat in tijden van oorlog de toegang
tot het grondgebied te ontzeggen.'
Het probleem is, dat de Palestijnen geen andere 'staat' zijn - al dan
niet vijandig; zij zijn een volk dat al bijna 40 jaar onder
Israelische militaire bezetting leeft. Als bezettende mogendheid is
Israel verantwoordelijk voor hun welzijn, hoewel men deze last maar al
te graag op de schouders heeft gelegd van internationale medespelers,
die over meer middelen beschikken.
De suggestie dat de Palestijnen, die niet over een leger beschikken,
een oorlog voeren tegen een van sterkste krijgsmachten van de wereld,
maakt het hanteren van de term oorlog dubbel: Palestijnen verzetten
zich - sommigen met geweld, anderen geweldloos - tegen de Israelische
bezetting, waartoe zij op basis van het internationaal recht
gerechtigd zijn.
Weinig mensen in Israel geloven dat hun regering in 2003 de wet
introduceerde omwille van de veiligheid. Van de 6.000 Palestijnen die
sinds 'Oslo' het recht is verleend om zich in Israel te vestigen, is
slechts een klein aantal - om precies te zijn 25 personen -
ondervraagd voor zaken die met veiligheid te maken hebben, aldus
gegevens die de regering in deze zaak met tegenzin heeft vrijgegeven.
Hoeveel van hen feitelijk bij aanvallen betrokken waren, is nog altijd
niet duidelijk gemaakt.
De werkelijke reden voor het introduceren van de wet moet elders
gezocht worden. Het is een uitvloeisel van dezelfde impuls die Israel
er het afgelopen jaar toe heeft aangezet om tot 'ontkoppeling' van 1,3
miljoen Palestijnen in de Strook van Gaza over te gaan en die thans de
regering aanzet tot 'consolidatie' van de nederzettingenblokken op de
Westelijke Jordaanoever achter een muur, die bedoeld is om Palestijnse
grond, maar niet de Palestijnen, te annexeren.
Aan het verbod op bovengenoemde gemengde huwelijken en de afbakening
van de definitieve [?] grenzen ligt hetzelfde leidend beginsel ten
grondslag, namelijk om Israel een joodse staat te laten blijven, met
een 'zeer ruime joodse meerderheid', zoals voormalig premier Ariel
Sharon het kort vóór de ontruiming van de Strook van Gaza verwoordde.
Tot de amendering, was de bepaling in de Wet op de Nationaliteit
inzake gezinshereniging de enige mogelijkheid voor Palestijnen in de
Bezette Gebieden om ingezetene van Israel te worden. Israel dat een
muur bouwt om een geëxpandeerde joodse staat - een etnisch bolwerk -
te vestigen, zal bijgevolg geen achterdeur open laten staan, die
Palestijnen in staat stelt om, op basis van een huwelijk, hun recht op
terugkeer te realiseren.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft veel in het werk gesteld
om voeding te geven aan een demografische en racistische hysterie,
door de cijfers kunstmatig op te voeren en zo te suggereren dat het
afgelopen decennium ruim 100.000 Palestijnen uit de Bezette Gebieden,
op basis van een huwelijk, ingezetenen van Israel zijn geworden. In
werkelijkheid bedraagt dat cijfer slechts enkele duizenden.
Mochten de rechters zich te gegeneerd hebben gevoeld toe te geven dat
demografische overwegingen tot amendering van de Wet op de
Nationaliteit hebben aangezet, anderen waren daarover minder
terughoudend. In een redactioneel in het [rechtse] dagblad de
Jeruzalem Post werd toegegeven dat het veiligheidsargument van de
regering 'zwak' was, waaraan evenwel werd toegevoegd: 'Israel wordt
openlijk met vernietiging bedreigd, niet alleen fysiek door een
potentiële nucleaire capaciteit van Iran, maar demografisch, door
Palestijnse claims op een "recht op terugkeer".'
Yoel Hasson van de regerende Kadima [van premier Ehoed Olmert]
juichte het besluit van het Hof toe als 'een overwinning voor
diegenen, die geloven in Israel als een joodse staat', terwijl de
minister van Immigratie, Ze'ev Boim, daar nog aan toevoegde: 'Wij
hebben niet alleen het democratische karakter van de staat overeind te
houden, maar ook zijn joodse karakter. De omvang van vestiging [van
Palestijnse echtgenotes/n op Israelisch grondgebied is niet te
tolereren.'
Het verbod van de regering op gezinshereniging tussen Palestijnen en
Israelische Palestijnen is een tijdelijke (3 jaar) maatregel, maar dat
zal waarschijnlijk gaan veranderen, nu het Hof de wet zijn zegen heeft
gegeven. Deze week beloofde de minister van Justitie, Haim Ramon, een
nieuwe Basiswet, die Palestijnen en mogelijk ook andere niet-joden de
permanente toegang tot Israel ontzegt.
Dit is in lijn met de aanbevelingen van het door de regering in het
leven geroepen Rubinstein-Comité, dat wordt voorgezeten door de meest
vooraanstaande grondwetexpert Amnon Rubinstein en dat zich gebogen
heeft over een immigratiepolitiek inzake niet-joden.
In zijn rapport, dat in februari is vrijgegeven, stelde het comité
draconische beperkingen voor op het recht van niet-joden om op basis
van een huwelijk het Israelische staatsburgerschap te verwerven (elke
jood komt overigens op basis van weer een andere wet - de openlijk
discriminerende Wet op de Terugkeer - in aanmerking voor het
Israelische staatsburgerschap).
Volgens de aanbevelingen van Rubinstein zullen Palestijnen en inwoners
van 'vijandige' (lees Arabische) staten, die met een Israeli (lees een
Israelisch-Palestijnse staatsburger) trouwen verstoken blijven van
zowel het staatsburgerschap als verblijf in Israel.
Andere niet-joodse echtgenotes/n (lees voornamelijk Europeanen en
Amerikanen) zullen aan leeftijds- en inkomenscriteria moeten voldoen
en kunnen verwachten dat zij een eed op loyaliteit - niet jegens
Israel, maar jegens Israel als joodse en democratische staat - zullen
moeten afleggen. Overeenkomstig het huidige beleid, is het niet
waarschijnlijk [daarvan is slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen
sprake; red.] dat niet-joden het Israelische staatsburgerschap zullen
verwerven, maar zij zullen slechts voor een verblijfsvergunning in
aanmerking kunnen komen.
Zoals een doorgewinterde waarnemer van Israel, Shahar Ilan, in het
dagblad Ha'aretz onlangs opmerkte: 'Er zijn weinig kwesties
waarover binnen het [Israelische] politieke bestel zo'n brede
consensus bestaat, als over het sluiten van de poorten voor
familiehereniging [van niet-joden].'
Wijziging van de wet in bovengenoemde zin doet Israel afsteken bij
welke moderne staat dan ook. In 1980 - in de hoogtijdagen van het
apartheidssysteem in Zuid-Afrika - weigerden de rechtbanken daar
wetgeving goed te keuren, die vergelijkbaar is met Israels wet omtrent
een verbod op gezinshereniging, met het argument dat dit in strijd was
met het recht op familieleven.
In Israel daarentegen is, in de context van een golf van racistische
wetgeving, niemand - zelfs niet het 'progressieve' Hooggerechtshof -
bereid om de meest elementaire rechten van de autochtone bevolking van
het land te waarborgen.
bron: Counterpunch van 19 mei 2006
Jonathan Cook is schrijver en journalist te Nazaret (Israel). Hij is
auteur van Blood and Religion - The Unmasking of the Jewish and
Democratic State; Londen, Pluto Press, 2006; 248 pp.
vertaling: Rudi Cornelissen
Verschenen in Soemoed,
jaargang 34, nummer 3 (mei - juni 2006), pp. 23-25
|