de mutaties van Mitchell

Graham Usher

 

Aanvankelijk noemde de PLO het Mitchell-Rapport 'een fijngevoelige en coherente basis om het huidige conflict op te lossen'. Maar dat is niet langer het geval.

 

De steun van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, op 21 mei voor de aanbevelingen van het Mitchell-Rapport om een eind te maken aan acht maanden van geweld in de Bezette Gebieden werd 'verwelkomd' door het Palestijnse leiderschap. 'De Amerikanen hebben een om zich heen trappende en schreeuwende Ariel Sharon naar de onderhandelingstafel gebracht', zo luidde het commentaar van een PLO-onderhandelaar.

Een meer accurate beschrijving zou zijn geweest dat Mitchell, samen met de sterke toename van de aanvallen van Israel op de Palestijnen in de afgelopen week, de regering-Bush een om zich heen trappend en schreeuwend heeft teruggebracht bij een conflict, waarmee zij zich niet wil bemoeien en waarvoor zij Yasser Arafat hoofdzakelijk verantwoordelijk houdt. De wraak van de Verenigde Staten mag afgeleid worden uit de merkwaardige constructie die zij heeft gemaakt inzake 'de timing en de volgorde' van de aanbevelingen van Mitchell.

Voor de meeste Palestijnen was het Mitchell-Rapport sowieso al nauwelijks een 'evenwichtig' document. Het negeerde hardnekkig het dringende verzoek van de Palestijnen om een internationale macht die Palestijnse burgers in de Bezette Gebieden bescherming zou moeten bieden. Datzelfde gold voor de Egyptische en Jordaanse nadruk op het feit dat toekomstige politieke onderhandelingen op basis van een tijdsschema zouden moeten plaatsvinden en zouden moeten beginnen, daar waar zij afgelopen januari in Taba waren geëindigd.

Het bevatte eveneens een raadselachtige dubbelzinnigheid ten opzichte van zulke overduidelijke illegale praktijken van Israel, als de buitengerechtelijke executies van Palestijnse activisten, alsook de poging tot liquidatie van Jibril Rajoub, die aan het hoofd staat van een van de Palestijnse veilgheidsdiensten. Diens huis in Ramallah werd op 20 mei door drie Israelische tankgranaten getroffen. Echter, in het Mitchell-Rapport wordt, aldus de PLO in een officiële reactie, 'wel een duidelijk verband gelegd tussen het Israelisch-Palestijns geweld en de "bouwactiviteit in de nederzettingen" van Israel'.

Dit laatste is kennelijk niet het geval. Tijdens hun respectievelijke persconferenties - op 21 mei - maakten zowel Mitchell als Powell duidelijk, dat de eerste stap die 'de beide partijen' moeten zetten, een 'onmiddellijke en onvoorwaardelijke beëindiging van het geweld is', 'zonder een link' met daaropvolgende 'vertrouwenwekkende maatregelen'.

Deze vertrouwenwekkende maatregelen behelzen Mitchells oproep dat Israel 'de bouw van nederzettingen volledig bevriest, inclusief de "natuurlijke groei" van de bestaande nederzettingen', hetgeen de Palestijnen als voorwaarde hadden gesteld voor het accepteren van Mitchells onderhandelingspakket.

Powell ging verder door te erkennen dat 'het moeilijk voor de Israeli's zou zijn' om een absolute bevriezing [van de bouw van joodse nederzettingen], waartoe Mitchell opriep, te accepteren. Voorts liet hij weten dat de hele kwestie van de bevriezing 'een vertrouwen herstellende maatregel is, die slechts door de betrokken partijen zelf genomen kan worden'. Met andere woorden: de bevriezing is voorwerp van onderhandeling en wordt [in het kader van het stappenplan] niet doorgevoerd.

Gegeven al deze spitsvondigheden, was het nauwelijks verwonderlijk dat Ariel Sharon, die eerder de instemming van Israel met de vorming van de Mitchell-Commissie 'een historische fout' had genoemd, inmiddels de mening toegedaan was dat hij 'in principe' met al haar aanbevelingen akkoord kon gaan. Op 22 mei kwam hij over de brug inzake de doorvoering van een 'onmiddellijke en onvoorwaardelijke stopzetting van het geweld', door zijn strijdkrachten opdracht te geven 'alle geïnitieerde preventieve operaties tegen Palestijnen te staken, uitgezonderd in situaties waar er een werkelijk gevaar voor eigen leven bestond'.

De oproep is inhoudsloos, aangezien er gedurende de hele Intifada nauelijks een geval te noemen is, waarbij een door Israel 'geïnitieerde aktie' later niet gerechtvaardigd is als een antwoord op 'een levensbedreigende situatie'. Zo nam het Israelische leger op 22 mei in de Strook van Gaza vijf onder Palestijnse controle staande gebieden over 'als antwoord' op mortieraanvallen op joodse nederzettingen en bombardeerde het op de Westelijke Jordaanoever gelegen dorp Beit Jala 'in antwoord' op Palestijnse beschietingen van de joodse nederzetting Gilo.

Niettemin is Sharon er met zijn 'eenzijdig staakt-het-vuren' à la Libanon in geslaagd om de Palestijnen naar de achtergrond te dringen en de Amerikaanse president George Bush tot de uitspraak te brengen, dat hij Yasser Arafat 'graag eenzelfde toezegging hoorde doen'.

Wat de nederzettingen betreft, zo liet Sharon op 22 mei weten, 'wij hebben het niet over een bevriezing'. Maar 'er bestaat geen noodzaak om land te onteigenen voor de bouw van nieuwe nederzettingen. Deze worden gebouwd op staatsgrond en daarvan is er nog genoeg.'

Dit laatste is waar. Maar dat is alleen zo, omdat volgens Israels eigen wettelijk ondeugdelijke definiëring meer dan de helft van de Westelijke Jordaanoever aan 'de staat' toebehoort, aangezien er vóór 1967 geen op persoonlijke titel geregistreerd grondbezit bestond. De Israelische beweging Vrede Nu wijst er op, dat Israel gedurende de bezetting hardnekkig heeft geclaimd, dat het geen Palestijnse grond heeft onteigend, maar slechts 'Palestijnen van land heeft verdreven waarover zij geen geregistreerde rechten bezaten'. Het hoeft geen betoog dat het overgrote deel van de in aanbouw zijnde 6000 wooneenheden in de nederzettingen, evenals de 15 nieuwe nederzettingen met de bouw waarvan sinds de verkiezingen een aanvang is gemaakt, op 'staatsgrond' zijn gebouwd.

Geconfronteerd met het voor hun ogen uiteengerafelde initiatief van Mitchell, hebben de Palestijnse onderhandelaars in paniek gereageerd en tegelijk Powell beschuldigd 'van het geven van het groene licht aan de bouw van nederzettingen' en Sharon van het eruit lichten van die aanbevelingen uit het rapport, 'die hem goed uitkomen'. Arafat reisde eind mei spoorslags af naar Frankrijk om daarna een bezoek aan Rusland te brengen, in een diplomatieke inspanning om het rapport overeind te houden - het rapport waarvan de inhoud in Palestijnse ogen in snel tempo onherkenbaar aan het worden is.

Het is niet erg waarschijnlijk dat hij daarin zal slagen. Op 21 mei verklaarde de vertegenwoordiger van de Europese Unie, belast met Buitenlandse Zaken, Javier Solana, dat ook wat Europa betreft, er een onmiddellijk en onvoorwaardelijk eind aan de vijandelijkheden moet komen', dat vooraf moet gaan aan de hervatting van 'constructieve, op vrede uitlopende onderhandelingen'.

Het is evenwel onwaarschijnlijk dat er een eind aan de vijandelijkheden zal komen, en wel omdat de Intifada geen 'orkest is dat door Arafat wordt gedirigeerd en waarvan de diverse Palestijnse organisaties de instrumenten zijn'., zoals de Israelische minister van Defensie, Benjamin Ben-Eliezer het onlangs formuleerde. Het gaat in belangrijke mate om een reactief, niet-georganiseerd verzet van een volk tegen een bezettingssituatie, die momenteel de vorm heeft aangenomen van een belegering, van verwoesting en bij tijd en wijle van moord met voorbedachten rade.

Het Mitchell-Rapport draagt er niet toe bij om deze realiteiten te wijzigen. Het is onwaarschijnlijk dat het een eind aan het verzet zal maken, of - in de terminologie van het rapport - aan Palestijns 'geweld en terreur'.

 

uit: Soemoed, jaargang 29, nummer 3, juni 2001, pp. 6-7 (oorspronkelijk verschenen in: al-Ahram Weekly van 24-30 mei 2001).

Graham Usher schrijft voor ondermeer Middle East International, The Economist en al-Ahram Weekly.

vertaling: Rudi Cornelissen

 

vorige pagina