Israeli's
mijden België
Paul
Vanden Bavière Toen
twee Belgen van Arabische afkomst op 31 mei 2001 in Brussel een klacht
neerlegden tegen de Israelische premier Ariel Sharon op basis van de 'genocidewet'
van 1993, lag niemand daar van wakker. Niemand wist het overigens. Het
feit werd pas vijf dagen later bekend. En waarschijnlijk is er geen
verband met het afzeggen door Sharon van een reis naar Europa begin juni:
officieel werd die verschoven wegens de zware Palestijnse zelfmoordaanslag
op een discotheek in Tel Aviv op 1 juni, waarbij 20 doden, onder wie 19
Russische jongeren, vielen. Inmiddels is de situatie heel wat veranderd,
niet alleen Sharon, maar alle Israelische verantwoordelijken, die vrezen
dat hen oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid zouden kunnen
worden aangewreven, mijden België uit vrees daar in de cel te belanden. De
zaak kwam in een stroomversnelling toen 23 Palestijnen en Libanezen op 18
juni op hun beurt, met de nodige publiciteit, een klacht indienden bij
onderzoeksrechter Patrick Collignon tegen Sharon voor de slachting in de
Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila bij Beiroet in 1982. Kort
daarna achtte Colignon de klacht ontvankelijk, maar een internationaal
arrestatiebevel werd nog niet uitgeschreven. Vooral het bloedstollende
verhaal van Souad Srour el-Meri, die zelf werd verkracht en zwaar gewond
en haar vader, drie broers en twee zusters verloor, werd breed uitgesmeerd
in de nationale én internationale pers. Souad
Srour, die speciaal voor de aanklacht uit Libanon naar België was
gekomen, heeft daar inmiddels politiek asiel aangevraagd. Over de
omstandigheden en motieven werd weinig of niets meegedeeld. Ook haar
advocaten waren niet op de hoogte van de stap. Een stap die best te
begrijpen valt: als belangrijke getuige in de zaak is haar leven in
Libanon in gevaar. Het waren immers de Forces Libanaises (Libanese
Strijdkrachten), een christelijke pro-Israelische en anti-Palestijnse en
anti-Syrische militie, die de slachting uitvoerden onder leiding van Elie
Hobeika. Deze
laatste kwam in 1986 in conflict met de andere chefs van de militie en
liep over naar het Syrische kamp - wat hem feitelijke straffeloosheid
garandeerde. Bij het einde van de Libanese burgeroorlog (1975-1990) genoot
hij van de amnestie die werd uitgevaardigd voor alle misdaden begaan in
die oorlog. Hij werd een respectabele politicus, en tot de recente
verkiezingen was hij zelfs minister. Hobeika is niet gelukkig met het
'oprakelen' van het verleden. Meer nog, de amnestie in Libanon telt niet
onder de Belgische wet en Hobeika riskeert te worden aangehouden als hij
Libanon verlaat. De Belgische onderzoeksrechter moet in de zaak-Sharon
immers alle verantwoordelijkheden onderzoeken en kan dus vele
mede-verdachten laten oppakken. wetswijziging Nog
vóór Sharon werd aangeklaagd werd de wet van 1993, gewijzigd en
aangevuld in 1999, waaronder om het even wie om het even waar gepleegde
misdaden van internationaal recht in België kan laten berechten, ter
discussie gesteld. Tot vorig jaar was ongeveer niemand op de hoogte van
het bestaan van de wet, maar dat veranderde toen de autoriteiten vier
Rwandezen - die inmiddels werden schuldig bevonden en tot lange
gevangenisstraffen veroordeeld - lieten berechten voor de genocide in
Rwanda. De ene klacht begon op de andere te volgen (oud-president
Rafsanjani van Iran, de Congolese inmiddels ex-minister van Buitenlandse
Zaken Yerodia, recentelijk ook de Iraakse president Saddam Hoessein,
enzovoort) tot grote ontsteltenis van minister van Buitenlandse Zaken
Louis Michel. Het
geding tegen Sharon was de druppel die de emmer deed overlopen, zeker met
het oog op het Belgische EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2001.
Er werd uitvoerig gediscussieerd in de regering en in de partijen. Daarbij
werd gedacht aan het inbouwen van filters om de internationale relaties
van België niet te schaden. Zo zouden staatshoofden, regeringsleiders en
ministers immuniteit hebben tijdens hun ambtsperiode. Maar de plannen tot
wijziging stuitten op heel wat bezwaren bij onder meer de Groene partijen
en ook de Waalse Socialistische Partij (PS). Wegens
dit verzet besliste het kernkabinet uiteindelijk op 18 juli dat de
regering zelf geen initiatief zal nemen. De beslissing wordt overgelaten
aan het parlement. Onder meer wegens het parlementair verlof in de
zomermaanden is het zeer onwaarschijnlijk dat er nog dit jaar een
herziening uit de bus komt. Voor Sharon zou die toch te laat komen: hij
valt hoe dan ook onder de huidige versie van de wet. Sharon
zelf trok zich aanvankelijk weinig aan van de klacht: elke Israeli is al
ruim 50 jaar straffeloosheid, zelfs sympathie voor misdaden, gewend. Maar
na overleg met juristen begon hij de zaak voldoende ernstig te nemen om
Brussel te mijden toen hij in juli alsnog zijn in juni uitgestelde
Europese rondreis maakte. Minister Michel, die de voorafgaande maanden al
duidelijk had laten verstaan geen enkele sanctie tegen Israel te zullen
voorstellen tijdens zijn Europees voorzitterschap, wat dat land ook doet,
ging als voorzitter van de Europese Raad dan Sharon maar opzoeken in
Berlijn. Rwanda-advocate Naast
een reeks Israelische, nam Sharon ook een Belgische advocate onder de arm.
Ironisch genoeg is dat Michèle Hirsch, die op het Rwandese genocideproces
in Brussel met succes optrad voor de burgerlijke partijen. Ditmaal staat
ze aan de andere kant van de barrière. Eén van haar argumenten om Sharon
buiten vervolging te stellen is dat de premier al in 1983 werd berecht
voor 'Sabra en Shatila' door een onderzoekscommissie, de zogeheten
commissie Kahane. Deze achtte Sharon wel 'persoonlijk verantwoordelijk'
maar vond een politieke sanctie voldoende. Ten gevolge daarvan moest
Sharon aftreden als minister van Defensie, maar ging hij voor het overige
vrij uit. Advocate
Hirsch haalt er ook het waarschijnlijk doodgeboren Internationaal
Strafgerechtshof bij, waarvan de oprichting al door België is
geratificeerd. Welnu, zo meent ze, dat Hof bepaalt dat klachten
onontvankelijk zijn als een bepaald land oordeelt dat ze niet vervolgd
moeten worden. De advocaten van de 23 Palestijnen en Libanezen, Luc
Walleyn, Michaël Verhaeghe en de Libanese professor Chibli Mallat,
antwoorden daarop dat het onderzoek door de commissie Kahane niet om een
gerechtelijk onderzoek ging. Het was slechts een onderzoek door een
commissie, niet door een rechtbank. Hoe
het ook loopt, Israel is nog lang niet van het Belgische gerecht af, want
het Sabra en Shatila-precedent lijkt nog navolging te zullen krijgen.
Palestijnen overwegen klachten tegen de Israelische bevelhebbers voor
misdaden gepleegd bij het bestrijden van de Aqsa-Intifada zoals het
bestoken van burgerlijke doelwitten met gevechtsvliegtuigen en raketten. Kafr
Qasem Ook
andere misdaden uit het verleden dreigen voor de Belgische rechter te
zullen worden gebracht. Zo overweegt Adaleh, een Palestijnse
mensenrechtenorganisatie in Israel, een zaak te maken van het bloedbad in
Kafr Qasem op 29 oktober 1956, waarbij 48 Israelische Palestijnen werden
vermoord door het Israelische leger. Dat gebeurde toen de Suez-crisis was
begonnen met een Israelisch-Frans-Britse aanval op het Egypte van
president Gamal Abdel Nasser. De Israelische legerleiding had een
uitgaansverbod voor alle Israelische Palestijnen afgekondigd en bevel
gegeven alle overtreders dood te schieten. Toen de onwetende boeren van
Kafr Qasem na hun werk op het land huiswaarts keerden werden ze genadeloos
neergekogeld door de soldaten. Gezien
de mogelijkheid van een reeks onoverzienbare klachten heeft het
Israelische ministerie van Buitenlandse Zaken een waarschuwing gezonden
naar beleidsmensen en verantwoordelijken in leger en veiligheidsdiensten.
Niet alleen wat België betreft, maar ook andere Europese landen die het
voorbeeld van Brussel zouden kunnen volgen. Er werd een lijst van te
mijden Europese landen opgesteld, waar de mogelijkheid van een 'universele
jurisdictie' bestaat. Naast België ook Groot-Brittannië en Spanje (waar
rechter Balthasar Garzon een aanhoudingsbevel uitschreef tegen de
Chileense ex-dictator Pinochet, dat in Groot-Brittannië werd uitgevoerd). foltering Ook
Denemarken zou op de lijst staan omdat daar door sommigen wordt gepleit
voor arrestatie van de nieuwe Israelische ambassadeur als deze voet op
Deense bodem zet. De man in kwestie is Carmi Gillon, een ex-chef van de
Israelische binnenlandse veiligheidsdienst Shin Beth, en in die functie
verantwoordelijk voor het folteren van Palestijnen. In interviews met
Deense media vóór zijn komst zei hij nog steeds voorstander te zijn van
'gematigde fysieke druk' - het Israelische eufemisme voor foltering - een
praktijk die inmiddels door het Hooggerechtshof werd verboden. Die
uitspraken zorgden voor ophef in Denemarken en tot een verzoek bij
minister van Buitenlandse Zaken, Shimon Peres, om iemand anders te sturen,
wat Peres afwees. Volgens sommigen zou Gillon onder de Conventie tegen
Foltering geen immuniteit genieten ondanks zijn diplomatieke paspoort. Paul
Vanden Bavière is uitgever van 'Uitpers. Webzine voor internationale
politiek', te vinden op: http://www.democratisch-links.be/uitpers Verschenen in Soemoed, jaargang 29, nummer 4 (augustus 2001), pp. 30-31.
|